4 En van de kinderen van Eleazar werden meer gevonden tot hoofden der mannen, dan van de kinderen van Ithamar, als zij hen afdeelden; van de kinderen van Eleazar waren zestien hoofden der vaderlijke huizen, maar van de kinderen van Ithamar, naar hun vaderlijke huizen, acht.
4 Since more chief men were found from the descendants of Eleazar than the descendants of Ithamar, they divided them thus: there were sixteen heads of fathers’ households of the descendants of Eleazar and eight of the descendants of Ithamar, according to their fathers’ households.
5 En zij deelden hen door loten af, dezen met genen; want de oversten des heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar en van de kinderen van Ithamar.
5 Thus they were divided by lot, the one as the other; for they were officers of the sanctuary and officers of God, both from the descendants of Eleazar and the descendants of Ithamar.
6 En Semaja, de zoon van Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; een vaderlijk huis werd genomen voor Eleazer, en desgelijks werd genomen voor Ithamar.
6 Shemaiah, the son of Nethanel the scribe, from the Levites, recorded them in the presence of the king, the princes, Zadok the priest, Ahimelech the son of Abiathar, and the heads of the fathers’ households of the priests and of the Levites; one father’s household taken for Eleazar and one taken for Ithamar.
19 Het ambt van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had.
19 These were their offices for their ministry when they came in to the house of the Lord according to the ordinance given to them through Aaron their father, just as the Lord God of Israel had commanded him.
31 En zij wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor het aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech, en van de hoofden der vaderen onder de priesteren en onder de Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder.
31 These also cast lots just as their relatives the sons of Aaron in the presence of David the king, Zadok, Ahimelech, and the heads of the fathers’ households of the priests and of the Levites—the head of fathers’ households as well as those of his younger brother.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org