10 Want Jabez riep den God Israels aan, zeggende: Indien Gij mij rijkelijk zegenen, en mijn landpale vermeerderen zult, en Uw hand met mij zijn zal, en met het kwade alzo maakt, dat het mij niet smarte! En God liet komen, wat hij begeerde.
10 Now Jabez called on the God of Israel, saying, “Oh that You would bless me indeed and enlarge my border, and that Your hand might be with me, and that You would keep me from harm that it may not pain me!” And God granted him what he requested.
17 En de kinderen van Ezra waren Jether, en Mered, en Efer, en Jalon; en zij baarde Mirjam, en Sammai, en Isbah, den vader van Esthemoa.
17 The sons of Ezrah were Jether, Mered, Epher and Jalon. (And these are the sons of Bithia the daughter of Pharaoh, whom Mered took) and she conceived and bore Miriam, Shammai and Ishbah the father of Eshtemoa.
21 De kinderen van Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, en Lada, de vader van Maresa; en de huisgezinnen van het huis der linnenwerkers in het huis Asbea.
21 The sons of Shelah the son of Judah were Er the father of Lecah and Laadah the father of Mareshah, and the families of the house of the linen workers at Beth-ashbea;
27 Simei nu had zestien zonen en zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel kinderen; en hun ganse huisgezin werd zo zeer niet vermenigvuldigd, als van de kinderen van Juda.
27 Now Shimei had sixteen sons and six daughters; but his brothers did not have many sons, nor did all their family multiply like the sons of Judah.
41 Dezen nu, die met namen beschreven zijn, kwamen in de dagen van Hizkia, den koning van Juda, en zij sloegen de tenten en woningen dergenen, die daar gevonden werden; en zij verbanden hen, tot op dezen dag; en zij woonden aan hun plaats, want daar was weide voor hun schapen.
41 These, recorded by name, came in the days of Hezekiah king of Judah, and attacked their tents and the Meunites who were found there, and destroyed them utterly to this day, and lived in their place, because there was pasture there for their flocks.
42 Ook gingen uit hen, te weten uit de kinderen van Simeon, vijfhonderd mannen, tot het gebergte van Seir; en Pelatja, en Nearja, en Refaja, en Izziel, de zonen van Isei, waren hun tot hoofden.
42 From them, from the sons of Simeon, five hundred men went to Mount Seir, with Pelatiah, Neariah, Rephaiah and Uzziel, the sons of Ishi, as their leaders.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org