5 Derhalve zeg tot de kinderen Israels: Ik ben de HEERE! en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een uitgestrekten arm, en door grote gerichten;
5 Furthermore I have heard the groaning of the sons of Israel, because the Egyptians are holding them in bondage, and I have remembered My covenant.
6 En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van onder de lasten der Egyptenaren.
6 Say, therefore, to the sons of Israel, ‘I am the Lord, and I will bring you out from under the burdens of the Egyptians, and I will deliver you from their bondage. I will also redeem you with an outstretched arm and with great judgments.
7 En Ik zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak, en Jakob geven zou; en Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de HEERE!
7 Then I will take you for My people, and I will be your God; and you shall know that I am the Lord your God, who brought you out from under the burdens of the Egyptians.
12 Evenwel sprak de HEERE tot Mozes en tot Aaron, en gaf hun bevel aan de kinderen Israels, en aan Farao, den koning van Egypte, om de kinderen Israels uit Egypteland te leiden.
12 But Moses spoke before the Lord, saying, “Behold, the sons of Israel have not listened to me; how then will Pharaoh listen to me, for I am unskilled in speech?”
13 Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de huisgezinnen van Ruben.
13 Then the Lord spoke to Moses and to Aaron, and gave them a charge to the sons of Israel and to Pharaoh king of Egypt, to bring the sons of Israel out of the land of Egypt.
14 En de zonen van Simeon: Jemuel, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaanietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon.
14 These are the heads of their fathers’ households. The sons of Reuben, Israel’s firstborn: Hanoch and Pallu, Hezron and Carmi; these are the families of Reuben.
15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath, en Merari. En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren.
15 The sons of Simeon: Jemuel and Jamin and Ohad and Jachin and Zohar and Shaul the son of a Canaanite woman; these are the families of Simeon.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org