2 Mensenkind! gij woont in het midden van een wederspannig huis, dewelke ogen hebben om te zien, en niet zien, oren hebben om te horen, en niet horen, want zij zijn een wederspannig huis.
2 “Son of man, you live in the midst of the rebellious house, who have eyes to see but do not see, ears to hear but do not hear; for they are a rebellious house.
3 Daarom gij, mensenkind, maak u gereedschap van vertrekking; en vertrek bij dag voor hun ogen; en gij zult vertrekken van uw plaats tot een andere plaats voor hun ogen; misschien zullen zij het merken, hoewel zij een wederspannig huis zijn.
3 Therefore, son of man, prepare for yourself baggage for exile and go into exile by day in their sight; even go into exile from your place to another place in their sight. Perhaps they will understand though they are a rebellious house.
4 Gij zult dan uw gereedschap bij dag voor hun ogen uitbrengen, als het gereedschap dergenen, die vertrekken; daarna zult gij in den avond uitgaan voor hun ogen, gelijk zij uitgaan, die vertrekken.
4 Bring your baggage out by day in their sight, as baggage for exile. Then you will go out at evening in their sight, as those going into exile.
6 Voor hun ogen zult gij het op de schouders dragen, in donker zult gij het uitbrengen; uw aangezicht zult gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u den huize Israels tot een wonderteken gegeven.
6 Load the baggage on your shoulder in their sight and carry it out in the dark. You shall cover your face so that you cannot see the land, for I have set you as a sign to the house of Israel.”
7 En ik deed alzo, gelijk als mij bevolen was; ik bracht mijn gereedschap uit bij dag, als het gereedschap dergenen, die vertrekken; daarna in den avond doorgroef ik mij den wand met de hand; ik bracht het uit in donker, en ik droeg het op den schouder voor hun ogen.
7 I did so, as I had been commanded. By day I brought out my baggage like the baggage of an exile. Then in the evening I dug through the wall with my hands; I went out in the dark and carried the baggage on my shoulder in their sight.
12 En de vorst, die in het midden van hen is, zal het gereedschap op den schouder dragen in donker, en hij zal uitgaan; zij zullen door den wand graven, om hem daardoor uit te brengen; hij zal zijn aangezicht bedekken, opdat hij met het oog de aarde niet zie.
12 The prince who is among them will load his baggage on his shoulder in the dark and go out. They will dig a hole through the wall to bring it out. He will cover his face so that he can not see the land with his eyes.
13 Ik zal ook Mijn net over hem uitspreiden, dat hij in Mijn jachtgaren gegrepen worde; en Ik zal hem brengen in Babylonie, het land der Chaldeen; ook zal hij dat niet zien, hoewel hij daar sterven zal.
13 I will also spread My net over him, and he will be caught in My snare. And I will bring him to Babylon in the land of the Chaldeans; yet he will not see it, though he will die there.
16 Doch Ik zal van hen weinige lieden doen overblijven van het zwaard, van den honger en van de pestilentie; opdat zij al hun gruwelen vertellen onder de heidenen, waarhenen zij komen zullen, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
16 But I will spare a few of them from the sword, the famine and the pestilence that they may tell all their abominations among the nations where they go, and may know that I am the Lord.”
19 En gij zult tot het volk des lands zeggen: Alzo zegt de Heere HEERE, van de inwoners van Jeruzalem, in het land Israels: Zij zullen hun brood met kommer eten, en hun water zullen zij met verbaasdheid drinken, omdat hun land woest zal worden van zijn volheid, vanwege het geweld van al degenen, die daarin wonen;
19 Then say to the people of the land, ‘Thus says the Lord God concerning the inhabitants of Jerusalem in the land of Israel, “They will eat their bread with anxiety and drink their water with horror, because their land will be stripped of its fullness on account of the violence of all who live in it.
23 Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal dit spreekwoord doen ophouden, dat zij het niet meer ten spreekwoord gebruiken zullen in Israel. Maar spreek tot hen: De dagen zijn nabij gekomen, en het woord van ieder gezicht.
23 Therefore say to them, ‘Thus says the Lord God, “I will make this proverb cease so that they will no longer use it as a proverb in Israel.” But tell them, “The days draw near as well as the fulfillment of every vision.
25 Want Ik ben de HEERE, Ik zal spreken; het woord, de tijd zal niet meer uitgesteld worden; want in uw dagen, o wederspannig huis, zal Ik een woord spreken, en hetzelve doen, spreekt de Heere HEERE.
25 For I the Lord will speak, and whatever word I speak will be performed. It will no longer be delayed, for in your days, O rebellious house, I will speak the word and perform it,” declares the Lord God.’”
28 Daarom zeg tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Geen Mijner woorden zullen meer uitgesteld worden; het woord, hetwelk Ik gesproken heb, dat zal gedaan worden, spreekt de Heere HEERE.
28 Therefore say to them, ‘Thus says the Lord God, “None of My words will be delayed any longer. Whatever word I speak will be performed,”’” declares the Lord God.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org