1 Hoort dit, gij priesters! en merkt op, gij huis Israels! en neemt ter oren, gij huis des konings! want ulieden gaat dit oordeel aan, omdat gij een strik zijt geworden te Mizpa, en een uitgespannen net op Thabor.
1 Hear this, O priests!Give heed, O house of Israel!Listen, O house of the king!For the judgment applies to you,For you have been a snare at MizpahAnd a net spread out on Tabor.
13 Als Efraim zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraim tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen.
13 When Ephraim saw his sickness,And Judah his wound,Then Ephraim went to AssyriaAnd sent to King Jareb.But he is unable to heal you,Or to cure you of your wound.
14 Want Ik zal Efraim zijn als een felle leeuw, en den huize van Juda als een jonge leeuw; Ik, Ik zal verscheuren en henengaan; Ik zal wegvoeren, en er zal geen redder zijn.
14 For I will be like a lion to EphraimAnd like a young lion to the house of Judah.I, even I, will tear to pieces and go away,I will carry away, and there will be none to deliver.
15 Ik zal henengaan en keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken.
15 I will go away and return to My placeUntil they acknowledge their guilt and seek My face;In their affliction they will earnestly seek Me.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org