1 Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft! Ik heb Mijn geest op Hem gegeven; Hij zal het recht den heidenen voortbrengen.
1 “Behold, My Servant, whom I uphold;My chosen one in whom My soul delights.I have put My Spirit upon Him;He will bring forth justice to the nations.
4 Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten.
4 “He will not be disheartened or crushedUntil He has established justice in the earth;And the coastlands will wait expectantly for His law.”
5 Alzo zegt God, de HEERE, Die de hemelen geschapen, en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft, en wat daaruit voortkomt; Die den volke, dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen, die daarop wandelen:
5 Thus says God the Lord,Who created the heavens and stretched them out,Who spread out the earth and its offspring,Who gives breath to the people on itAnd spirit to those who walk in it,
6 Ik, de HEERE, heb u geroepen in gerechtigheid, en Ik zal u bij uw hand grijpen; en Ik zal u behoeden, en Ik zal u geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen.
6 “I am the Lord, I have called You in righteousness,I will also hold You by the hand and watch over You,And I will appoint You as a covenant to the people,As a light to the nations,
10 Zingt den HEERE een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; gij, die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij eilanden en hun inwoners.
10 Sing to the Lord a new song,Sing His praise from the end of the earth!You who go down to the sea, and all that is in it.You islands, and those who dwell on them.
11 Laat de woestijn en haar steden de stem verheffen, met de dorpen, die Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen wonen, en van den top der bergen af schreeuwen.
11 Let the wilderness and its cities lift up their voices,The settlements where Kedar inhabits.Let the inhabitants of Sela sing aloud,Let them shout for joy from the tops of the mountains.
13 De HEERE zal uittrekken als een held; Hij zal den ijver opwekken als een krijgsman; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier maken; Hij zal Zijn vijanden overweldigen.
13 The Lord will go forth like a warrior,He will arouse His zeal like a man of war.He will utter a shout, yes, He will raise a war cry.He will prevail against His enemies.
14 Ik heb van ouds gezwegen, Ik heb Mij stil gehouden en Mij ingehouden; Ik zal uitschreeuwen, als een, die baart, Ik zal ze verwoesten, en te zamen opslokken.
14 “I have kept silent for a long time,I have kept still and restrained Myself.Now like a woman in labor I will groan,I will both gasp and pant.
16 En Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten.
16 “I will lead the blind by a way they do not know,In paths they do not know I will guide them.I will make darkness into light before themAnd rugged places into plains.These are the things I will do,And I will not leave them undone.”
19 Wie is er blind als Mijn knecht, en doof, gelijk Mijn bode, dien Ik zende? Wie is blind, gelijk de volmaakte, en blind, gelijk de knecht des HEEREN?
19 Who is blind but My servant,Or so deaf as My messenger whom I send?Who is so blind as he that is at peace with Me,Or so blind as the servant of the Lord?
22 Maar nu is het een beroofd en geplunderd volk; zij zijn allen verstrikt in de holen, en verstoken in de gevangenhuizen; zij zijn tot een roof geworden, en er is niemand, die ze redt; tot een plundering, en niemand zegt: Geeft ze weder.
22 But this is a people plundered and despoiled;All of them are trapped in caves,Or are hidden away in prisons;They have become a prey with none to deliver them,And a spoil, with none to say, “Give them back!”
24 Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven, en Israel den rovers? Is het niet de HEERE, Hij, tegen Wien wij gezondigd hebben? Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen, en zij hoorden niet naar Zijn wet.
24 Who gave Jacob up for spoil, and Israel to plunderers?Was it not the Lord, against whom we have sinned,And in whose ways they were not willing to walk,And whose law they did not obey?
25 Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; en Hij heeft ze rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en Hij heeft ze in brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte.
25 So He poured out on him the heat of His angerAnd the fierceness of battle;And it set him aflame all around,Yet he did not recognize it;And it burned him, but he paid no attention.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org