1 Het geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had over de Jordaan te trekken, dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende:

1 Now when all the nation had finished crossing the Jordan, the Lord spoke to Joshua, saying,

2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man.

2 “Take for yourselves twelve men from the people, one man from each tribe,

3 En gebiedt hun, zeggende: Neemt voor ulieden op, van hier uit het midden van de Jordaan, uit de standplaats van de voeten der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het nachtleger, waar gij dezen nacht zult vernachten.

3 and command them, saying, ‘Take up for yourselves twelve stones from here out of the middle of the Jordan, from the place where the priests’ feet are standing firm, and carry them over with you and lay them down in the lodging place where you will lodge tonight.’”

4 Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen van de kinderen Israels, uit elken stam een man.

4 So Joshua called the twelve men whom he had appointed from the sons of Israel, one man from each tribe;

5 En Jozua zeide tot hen: Gaat over voor de ark des HEEREN, uws Gods, midden in de Jordaan; en heft u een ieder een steen op zijn schouder, naar het getal der stammen van de kinderen Israels;

5 and Joshua said to them, “Cross again to the ark of the Lord your God into the middle of the Jordan, and each of you take up a stone on his shoulder, according to the number of the tribes of the sons of Israel.

6 Opdat dit een teken zij onder ulieden; wanneer uw kinderen morgen vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen?

6 Let this be a sign among you, so that when your children ask later, saying, ‘What do these stones mean to you?’

7 Zo zult gij tot hen zeggen: Omdat de wateren van de Jordaan zijn afgesneden geweest voor de ark des verbonds des HEEREN; als zij toog door de Jordaan, werden de wateren van de Jordaan afgesneden; zo zullen deze stenen den kinderen Israels ter gedachtenis zijn tot in eeuwigheid.

7 then you shall say to them, ‘Because the waters of the Jordan were cut off before the ark of the covenant of the Lord; when it crossed the Jordan, the waters of the Jordan were cut off.’ So these stones shall become a memorial to the sons of Israel forever.”

8 De kinderen Israels nu deden alzo, gelijk als Jozua geboden had; en zij namen twaalf stenen op midden uit de Jordaan, gelijk als de HEERE tot Jozua gesproken had, naar het getal der stammen van de kinderen Israels; en zij brachten ze met zich over naar het nachtleger, en stelden ze aldaar.

8 Thus the sons of Israel did as Joshua commanded, and took up twelve stones from the middle of the Jordan, just as the Lord spoke to Joshua, according to the number of the tribes of the sons of Israel; and they carried them over with them to the lodging place and put them down there.

9 Jozua richtte ook twaalf stenen op, midden in de Jordaan, ter standplaats van de voeten der priesteren, die de ark des verbonds droegen; en zij zijn daar tot op dezen dag.

9 Then Joshua set up twelve stones in the middle of the Jordan at the place where the feet of the priests who carried the ark of the covenant were standing, and they are there to this day.

10 De priesters nu, die de ark droegen, stonden midden in de Jordaan, totdat alle ding volbracht was, hetwelk de HEERE Jozua geboden had het volk aan te zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden had. En het volk haastte, en het trok over.

10 For the priests who carried the ark were standing in the middle of the Jordan until everything was completed that the Lord had commanded Joshua to speak to the people, according to all that Moses had commanded Joshua. And the people hurried and crossed;

11 En het geschiedde, als al het volk geeindigd had over te gaan, toen ging de ark des HEEREN over, en de priesters voor het aangezicht des volks.

11 and when all the people had finished crossing, the ark of the Lord and the priests crossed before the people.

12 En de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, mitsgaders de halve stam van Manasse, trokken gewapend voor het aangezicht der kinderen Israels, gelijk als Mozes tot hen gesproken had.

12 The sons of Reuben and the sons of Gad and the half-tribe of Manasseh crossed over in battle array before the sons of Israel, just as Moses had spoken to them;

13 Omtrent veertig duizend toegeruste krijgsmannen trokken er voor het aangezicht des HEEREN ten strijde, naar de vlakke velden van Jericho.

13 about 40,000 equipped for war, crossed for battle before the Lord to the desert plains of Jericho.

14 Te dienzelven dage maakte de HEERE Jozua groot voor de ogen van het ganse Israel; en zij vreesden hem, gelijk als zij Mozes gevreesd hadden, al de dagen zijns levens.

14 On that day the Lord exalted Joshua in the sight of all Israel; so that they revered him, just as they had revered Moses all the days of his life.

15 De HEERE dan sprak tot Jozua, zeggende:

15 Now the Lord said to Joshua,

16 Gebied den priesteren, die de ark der getuigenis dragen, dat zij uit de Jordaan opklimmen.

16 “Command the priests who carry the ark of the testimony that they come up from the Jordan.”

17 Toen gebood Jozua den priesteren, zeggende: Klimt op uit de Jordaan.

17 So Joshua commanded the priests, saying, “Come up from the Jordan.”

18 En het geschiedde, toen de priesters, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, uit het midden van de Jordaan opgeklommen waren, en de voetzolen der priesteren afgetrokken waren tot op het droge; zo keerden de wateren van de Jordaan weder in hun plaats, en gingen als gisteren en eergisteren aan al haar oevers.

18 It came about when the priests who carried the ark of the covenant of the Lord had come up from the middle of the Jordan, and the soles of the priests’ feet were lifted up to the dry ground, that the waters of the Jordan returned to their place, and went over all its banks as before.

19 Het volk nu was den tiende der eerste maand uit de Jordaan opgeklommen; en zij legerden zich te Gilgal, aan het oosteinde van Jericho.

19 Now the people came up from the Jordan on the tenth of the first month and camped at Gilgal on the eastern edge of Jericho.

20 En Jozua richtte die twaalf stenen te Gilgal op, die zij uit de Jordaan genomen hadden.

20 Those twelve stones which they had taken from the Jordan, Joshua set up at Gilgal.

21 En hij sprak tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen?

21 He said to the sons of Israel, “When your children ask their fathers in time to come, saying, ‘What are these stones?’

22 Zo zult gij het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het droge is Israel door deze Jordaan gegaan.

22 then you shall inform your children, saying, ‘Israel crossed this Jordan on dry ground.’

23 Want de HEERE, uw God, heeft de wateren van de Jordaan voor uw aangezichten doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart doorgegaan; gelijk als de HEERE, uw God, aan de Schelfzee gedaan heeft, die Hij voor ons aangezicht heeft doen uitdrogen, totdat wij daardoor gegaan waren;

23 For the Lord your God dried up the waters of the Jordan before you until you had crossed, just as the Lord your God had done to the Red Sea, which He dried up before us until we had crossed;

24 Opdat alle volken der aarde de hand des HEEREN kennen zouden, dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE, uw God, vrezet te allen dage.

24 that all the peoples of the earth may know that the hand of the Lord is mighty, so that you may fear the Lord your God forever.”

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org