3 Ik heb in mijn hart nagespeurd, om mijn vlees op te houden in den wijn, (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, gedurende het getal der dagen huns levens.
3 I explored with my mind how to stimulate my body with wine while my mind was guiding me wisely, and how to take hold of folly, until I could see what good there is for the sons of men to do under heaven the few years of their lives.
7 Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die voor mij te Jeruzalem geweest waren.
7 I bought male and female slaves and I had homeborn slaves. Also I possessed flocks and herds larger than all who preceded me in Jerusalem.
8 Ik vergaderde mij ook zilver en goud, en kleinoden der koningen en der landschappen; ik bestelde mij zangers en zangeressen, en wellustigheden der mensenkinderen, snarenspel, ja, allerlei snarenspel.
8 Also, I collected for myself silver and gold and the treasure of kings and provinces. I provided for myself male and female singers and the pleasures of men—many concubines.
10 En al wat mijn ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, maar mijn hart was verblijd vanwege al mijn arbeid; en dit was mijn deel van al mijn arbeid.
10 All that my eyes desired I did not refuse them. I did not withhold my heart from any pleasure, for my heart was pleased because of all my labor and this was my reward for all my labor.
11 Toen wendde ik mij tot al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en tot den arbeid, dien ik werkende gearbeid had; ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes, en daarin was geen voordeel onder de zon.
11 Thus I considered all my activities which my hands had done and the labor which I had exerted, and behold all was vanity and striving after wind and there was no profit under the sun.
12 Daarna wendde ik mij, om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, doen hetgeen alrede gedaan is?
12 So I turned to consider wisdom, madness and folly; for what will the man do who will come after the king except what has already been done?
15 Dies zeide ik in mijn hart: Gelijk het den dwaze bejegent, zal het ook mijzelven bejegenen; waarom heb ik dan toen meer naar wijsheid gestaan? Toen sprak ik in mijn hart, dat ook hetzelve ijdelheid was.
15 Then I said to myself, “As is the fate of the fool, it will also befall me. Why then have I been extremely wise?” So I said to myself, “This too is vanity.”
16 Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van een wijze, dan van een dwaas zijn; aangezien hetgeen nu is, in de toekomende dagen altemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot?
16 For there is no lasting remembrance of the wise man as with the fool, inasmuch as in the coming days all will be forgotten. And how the wise man and the fool alike die!
19 Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of dwaas? Evenwel zal hij heersen over al mijn arbeid, dien ik bearbeid heb en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon. Dat is ook ijdelheid.
19 And who knows whether he will be a wise man or a fool? Yet he will have control over all the fruit of my labor for which I have labored by acting wisely under the sun. This too is vanity.
21 Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid, en in wetenschap, en in geschikkelijkheid is; nochtans zal hij die overgeven tot zijn deel, aan een mens, die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad.
21 When there is a man who has labored with wisdom, knowledge and skill, then he gives his legacy to one who has not labored with them. This too is vanity and a great evil.
24 Is het dan niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien, dat zulks van de hand Gods is.
24 There is nothing better for a man than to eat and drink and tell himself that his labor is good. This also I have seen that it is from the hand of God.
26 Want Hij geeft wijsheid, en wetenschap, en vreugde den mens, die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien, die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes.
26 For to a person who is good in His sight He has given wisdom and knowledge and joy, while to the sinner He has given the task of gathering and collecting so that he may give to one who is good in God’s sight. This too is vanity and striving after wind.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org