1 In de dagen, als de richters richtten, zo geschiedde het, dat er honger in het land was; daarom toog een man van Bethlehem-Juda, om als vreemdeling te verkeren in de velden Moabs, hij, en zijn huisvrouw, en zijn twee zonen.
1 Now it came about in the days when the judges governed, that there was a famine in the land. And a certain man of Bethlehem in Judah went to sojourn in the land of Moab with his wife and his two sons.
2 De naam nu dezes mans was Elimelech, en de naam zijner huisvrouw Naomi, en de naam zijner twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathers, van Bethlehem-Juda; en zij kwamen in de velden Moabs, en bleven aldaar.
2 The name of the man was Elimelech, and the name of his wife, Naomi; and the names of his two sons were Mahlon and Chilion, Ephrathites of Bethlehem in Judah. Now they entered the land of Moab and remained there.
6 Toen maakte zij zich op met haar schoondochters, en keerde weder uit de velden van Moab; want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun brood.
6 Then she arose with her daughters-in-law that she might return from the land of Moab, for she had heard in the land of Moab that the Lord had visited His people in giving them food.
7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar zij geweest was en haar twee schoondochters met haar. Als zij nu gingen op den weg, om weder te keren naar het land van Juda,
7 So she departed from the place where she was, and her two daughters-in-law with her; and they went on the way to return to the land of Judah.
8 Zo zeide Naomi tot haar twee schoondochters: Gaat heen, keert weder, een iegelijk tot het huis van haar moeder; de HEERE doe bij u weldadigheid, gelijk als gij gedaan hebt bij de doden, en bij mij.
8 And Naomi said to her two daughters-in-law, “Go, return each of you to her mother’s house. May the Lord deal kindly with you as you have dealt with the dead and with me.
12 Keert weder, mijn dochters! Gaat heen; want ik ben te oud om een man te hebben. Wanneer ik al zeide: Ik heb hoop, of ik ook in dezen nacht een man had, ja, ook zonen baarde;
12 Return, my daughters! Go, for I am too old to have a husband. If I said I have hope, if I should even have a husband tonight and also bear sons,
13 Zoudt gij daarnaar wachten, totdat zij zouden groot geworden zijn; zoudt gij daarnaar opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn dochters! Want het is mij veel bitterder dan u; maar de hand des HEEREN is tegen mij uitgegaan.
13 would you therefore wait until they were grown? Would you therefore refrain from marrying? No, my daughters; for it is harder for me than for you, for the hand of the Lord has gone forth against me.”
16 Maar Ruth zeide: Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God mijn God.
16 But Ruth said, “Do not urge me to leave you or turn back from following you; for where you go, I will go, and where you lodge, I will lodge. Your people shall be my people, and your God, my God.
17 Waar gij zult sterven, zal ik sterven, en aldaar zal ik begraven worden; alzo doe mij de HEERE en alzo doe Hij daartoe, zo niet de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en tussen u!
17 Where you die, I will die, and there I will be buried. Thus may the Lord do to me, and worse, if anything but death parts you and me.”
19 Alzo gingen die beiden, totdat zij te Bethlehem inkwamen; en het geschiedde, als zij te Bethlehem inkwamen, dat de ganse stad over haar beroerd werd, en zij zeiden: Is dit Naomi?
19 So they both went until they came to Bethlehem. And when they had come to Bethlehem, all the city was stirred because of them, and the women said, “Is this Naomi?”
21 Vol toog ik weg, maar ledig heeft mij de HEERE doen wederkeren; waarom zoudt gij mij Naomi noemen, daar de HEERE tegen mij getuigt, en de Almachtige mij kwaad aangedaan heeft?
21 I went out full, but the Lord has brought me back empty. Why do you call me Naomi, since the Lord has witnessed against me and the Almighty has afflicted me?”
22 Alzo kwam Naomi weder, en Ruth, de Moabietische, haar schoondochter, met haar, die uit de velden Moabs wederkwam; en zij kwamen te Bethlehem in het begin van de gersteoogst.
22 So Naomi returned, and with her Ruth the Moabitess, her daughter-in-law, who returned from the land of Moab. And they came to Bethlehem at the beginning of barley harvest.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org