3 Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en gij zult ze belegeren. Dit zij den huize Israels een teken.
3 Then get yourself an iron plate and set it up as an iron wall between you and the city, and set your face toward it so that it is under siege, and besiege it. This is a sign to the house of Israel.
4 Lig gij ook neder op uw linkerzijde, en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israels, naar het getal der dagen, dat gij daarop zult liggen, zult gij hun ongerechtigheid dragen.
4 “As for you, lie down on your left side and lay the iniquity of the house of Israel on it; you shall bear their iniquity for the number of days that you lie on it.
5 Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult.
5 For I have assigned you a number of days corresponding to the years of their iniquity, three hundred and ninety days; thus you shall bear the iniquity of the house of Israel.
6 Als gij nu deze voleinden zult, lig ten anderen male neder op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar.
6 When you have completed these, you shall lie down a second time, but on your right side and bear the iniquity of the house of Judah; I have assigned it to you for forty days, a day for each year.
9 En neemt gij voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; naar het getal der dagen, die gij op uw zijde nederliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult gij dat eten.
9 “But as for you, take wheat, barley, beans, lentils, millet and spelt, put them in one vessel and make them into bread for yourself; you shall eat it according to the number of the days that you lie on your side, three hundred and ninety days.
14 Toen zeide ik: Ach, Heere, HEERE, zie, mijn ziel is niet verontreinigd geweest; want ik heb, van mijn jeugd af tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten, en geen verfoeilijk vlees is in mijn mond gekomen.
14 But I said, “Ah, Lord God! Behold, I have never been defiled; for from my youth until now I have never eaten what died of itself or was torn by beasts, nor has any unclean meat ever entered my mouth.”
16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken;
16 Moreover, He said to me, “Son of man, behold, I am going to break the staff of bread in Jerusalem, and they will eat bread by weight and with anxiety, and drink water by measure and in horror,
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org