1 Toen hoorde hij de woorden der zonen van Laban, zeggende: Jakob heeft genomen alles, wat onzes vaders was, en van hetgeen, dat onzes vaders was, heeft hij al deze heerlijkheid gemaakt.
1 Now Jacob heard the words of Laban’s sons, saying, “Jacob has taken away all that was our father’s, and from what belonged to our father he has made all this wealth.”
5 En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren en eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest.
5 and said to them, “I see your father’s attitude, that it is not friendly toward me as formerly, but the God of my father has been with me.
8 Wanneer hij aldus zeide: De gespikkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden al de kudden gespikkelde; en wanneer hij alzo zeide: De gesprenkelde zullen uw loon zijn, zo lammerden al de kudden gesprenkelde.
8 If he spoke thus, ‘The speckled shall be your wages,’ then all the flock brought forth speckled; and if he spoke thus, ‘The striped shall be your wages,’ then all the flock brought forth striped.
10 En het geschiedde ten tijde, als de kudde hittig werd, dat ik mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en ziet, de bokken, die de kudden beklommen, waren gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig.
10 And it came about at the time when the flock were mating that I lifted up my eyes and saw in a dream, and behold, the male goats which were mating were striped, speckled, and mottled.
12 En Hij zeide: Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de kudde beklimmen, zijn gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig; want Ik heb gezien alles, wat Laban u doet.
12 He said, ‘Lift up now your eyes and see that all the male goats which are mating are striped, speckled, and mottled; for I have seen all that Laban has been doing to you.
13 Ik ben die God van Beth-El, alwaar gij het opgerichte teken gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt; nu, maak u op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer maagschap.
13 I am the God of Bethel, where you anointed a pillar, where you made a vow to Me; now arise, leave this land, and return to the land of your birth.’”
18 En hij voerde al zijn vee weg, en al zijn have, die hij gewonnen had, het vee, dat hij bezat, hetwelk hij in Paddan-Aram geworven had, om te komen tot Izak, zijn vader, naar het land Kanaan.
18 and he drove away all his livestock and all his property which he had gathered, his acquired livestock which he had gathered in Paddan-aram, to go to the land of Canaan to his father Isaac.
25 En Laban achterhaalde Jakob; Jakob nu had zijn tent geslagen op dat gebergte; ook sloeg Laban met zijn broederen de zijne op het gebergte van Gilead.
25 Laban caught up with Jacob. Now Jacob had pitched his tent in the hill country, and Laban with his kinsmen camped in the hill country of Gilead.
27 Waarom zijt gij heimelijk gevloden, en hebt u aan mij ontstolen? en hebt het mij niet aangezegd, dat ik u geleid had met vreugde, en met gezangen, met trommel en met harp?
27 Why did you flee secretly and deceive me, and did not tell me so that I might have sent you away with joy and with songs, with timbrel and with lyre;
29 Het ware in de macht mijner hand aan ulieden kwaad te doen; maar de God van ulieder vader heeft tot mij gisteren nacht gesproken, zeggende: Wacht u, van met Jakob te spreken, of goed, of kwaad.
29 It is in my power to do you harm, but the God of your father spoke to me last night, saying, ‘Be careful not to speak either good or bad to Jacob.’
32 Bij wien gij uw goden vinden zult, laat hem niet leven! Onderken gij voor onze broederen, wat bij mij is, en neem het tot u. Want Jakob wist niet, dat Rachel dezelve gestolen had.
32 The one with whom you find your gods shall not live; in the presence of our kinsmen point out what is yours among my belongings and take it for yourself.” For Jacob did not know that Rachel had stolen them.
33 Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel.
33 So Laban went into Jacob’s tent and into Leah’s tent and into the tent of the two maids, but he did not find them. Then he went out of Leah’s tent and entered Rachel’s tent.
34 Maar Rachel had de terafim genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd, en zij zat op dezelve. En Laban betastte die ganse tent, en hij vond niets.
34 Now Rachel had taken the household idols and put them in the camel’s saddle, and she sat on them. And Laban felt through all the tent but did not find them.
35 En zij zeide tot haar vader: Dat de toorn niet ontsteke in mijns heren ogen, omdat ik voor uw aangezicht niet kan opstaan; want het gaat mij naar der vrouwen wijze; en hij doorzocht; maar hij vond de terafim niet.
35 She said to her father, “Let not my lord be angry that I cannot rise before you, for the manner of women is upon me.” So he searched but did not find the household idols.
36 Toen ontstak Jakob, en twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij zo hittiglijk hebt nagejaagd?
36 Then Jacob became angry and contended with Laban; and Jacob said to Laban, “What is my transgression? What is my sin that you have hotly pursued me?
37 Als gij al mijn huisraad betast hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad uws huizes! Leg het hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen ons beiden.
37 Though you have felt through all my goods, what have you found of all your household goods? Set it here before my kinsmen and your kinsmen, that they may decide between us two.
39 Het verscheurde heb ik tot u niet gebracht; ik heb het geboet; gij hebt het van mijn hand geeist, het ware des daags gestolen, of des nachts gestolen.
39 That which was torn of beasts I did not bring to you; I bore the loss of it myself. You required it of my hand whether stolen by day or stolen by night.
41 Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochteren, en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien malen veranderd.
41 These twenty years I have been in your house; I served you fourteen years for your two daughters and six years for your flock, and you changed my wages ten times.
42 Ten ware de God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij geweest was, zekerlijk, gij zoudt mij nu ledig weggezonden hebben! God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner handen aangezien, en heeft u gisteren nacht bestraft.
42 If the God of my father, the God of Abraham, and the fear of Isaac, had not been for me, surely now you would have sent me away empty-handed. God has seen my affliction and the toil of my hands, so He rendered judgment last night.”
43 Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters, en deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze mijn dochteren heden doen? of aan haar zonen, die zij gebaard hebben?
43 Then Laban replied to Jacob, “The daughters are my daughters, and the children are my children, and the flocks are my flocks, and all that you see is mine. But what can I do this day to these my daughters or to their children whom they have borne?
52 Deze zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teken zij getuige, dat ik tot u voorbij deze hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij deze hoop en dit opgericht teken, niet komen zult ten kwade!
52 This heap is a witness, and the pillar is a witness, that I will not pass by this heap to you for harm, and you will not pass by this heap and this pillar to me, for harm.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org