1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen wedervaren zal.

1 Then Jacob summoned his sons and said, “Assemble yourselves that I may tell you what will befall you in the days to come.

2 Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israel, uw vader.

2 “Gather together and hear, O sons of Jacob;And listen to Israel your father.

3 Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte!

3 “Reuben, you are my firstborn;My might and the beginning of my strength,Preeminent in dignity and preeminent in power.

4 Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen!

4 “Uncontrolled as water, you shall not have preeminence,Because you went up to your father’s bed;Then you defiled it—he went up to my couch.

5 Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld!

5 “Simeon and Levi are brothers;Their swords are implements of violence.

6 Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de ossen weggerukt.

6 “Let my soul not enter into their council;Let not my glory be united with their assembly;Because in their anger they slew men,And in their self-will they lamed oxen.

7 Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen verstrooien onder Israel.

7 “Cursed be their anger, for it is fierce;And their wrath, for it is cruel.I will disperse them in Jacob,And scatter them in Israel.

8 Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.

8 “Judah, your brothers shall praise you;Your hand shall be on the neck of your enemies;Your father’s sons shall bow down to you.

9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van de roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan?

9 “Judah is a lion’s whelp;From the prey, my son, you have gone up.He couches, he lies down as a lion,And as a lion, who dares rouse him up?

10 De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.

10 “The scepter shall not depart from Judah,Nor the ruler’s staff from between his feet,Until Shiloh comes,And to him shall be the obedience of the peoples.

11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelste wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed.

11 “He ties his foal to the vine,And his donkey’s colt to the choice vine;He washes his garments in wine,And his robes in the blood of grapes.

12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.

12 “His eyes are dull from wine,And his teeth white from milk.

13 Zebulon zal aan de haven der zeeen wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.

13 “Zebulun will dwell at the seashore;And he shall be a haven for ships,And his flank shall be toward Sidon.

14 Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken.

14 “Issachar is a strong donkey,Lying down between the sheepfolds.

15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder cijns.

15 “When he saw that a resting place was goodAnd that the land was pleasant,He bowed his shoulder to bear burdens,And became a slave at forced labor.

16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israels.

16 “Dan shall judge his people,As one of the tribes of Israel.

17 Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle.

17 “Dan shall be a serpent in the way,A horned snake in the path,That bites the horse’s heels,So that his rider falls backward.

18 Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!

18 “For Your salvation I wait, O Lord.

19 Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.

19 “As for Gad, raiders shall raid him,But he will raid at their heels.

20 Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.

20 “As for Asher, his food shall be rich,And he will yield royal dainties.

21 Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.

21 “Naphtali is a doe let loose,He gives beautiful words.

22 Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over den muur.

22 “Joseph is a fruitful bough,A fruitful bough by a spring;Its branches run over a wall.

23 De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat;

23 “The archers bitterly attacked him,And shot at him and harassed him;

24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van de Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels;

24 But his bow remained firm,And his arms were agile,From the hands of the Mighty One of Jacob(From there is the Shepherd, the Stone of Israel),

25 Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder!

25 From the God of your father who helps you,And by the Almighty who blesses youWith blessings of heaven above,Blessings of the deep that lies beneath,Blessings of the breasts and of the womb.

26 De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!

26 “The blessings of your fatherHave surpassed the blessings of my ancestorsUp to the utmost bound of the everlasting hills;May they be on the head of Joseph,And on the crown of the head of the one distinguished among his brothers.

27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.

27 “Benjamin is a ravenous wolf;In the morning he devours the prey,And in the evening he divides the spoil.”

28 Al deze stammen van Israel zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.

28 All these are the twelve tribes of Israel, and this is what their father said to them when he blessed them. He blessed them, every one with the blessing appropriate to him.

29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker van Efron, den Hethiet;

29 Then he charged them and said to them, “I am about to be gathered to my people; bury me with my fathers in the cave that is in the field of Ephron the Hittite,

30 In de spelonk, welke is op den akker van Machpela, die tegenover Mamre is, in het land Kanaan, die Abraham met dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis.

30 in the cave that is in the field of Machpelah, which is before Mamre, in the land of Canaan, which Abraham bought along with the field from Ephron the Hittite for a burial site.

31 Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven.

31 There they buried Abraham and his wife Sarah, there they buried Isaac and his wife Rebekah, and there I buried Leah—

32 De akker, en de spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths.

32 the field and the cave that is in it, purchased from the sons of Heth.”

33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, zo legde hij zijn voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld tot zijn volken.

33 When Jacob finished charging his sons, he drew his feet into the bed and breathed his last, and was gathered to his people.

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org