1 Men zegt: Zo een man zijn huisvrouw verlaat, en zij gaat van hem, en wordt eens anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? Zou datzelve land niet grotelijks ontheiligd worden? Gij nu hebt met veel boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE.

1 God says, “If a husband divorces his wifeAnd she goes from himAnd belongs to another man,Will he still return to her?Will not that land be completely polluted?But you are a harlot with many lovers;Yet you turn to Me,” declares the Lord.

2 Hef uw ogen op naar de hoge plaatsen, en zie toe, waar zijt gij niet beslapen? Gij hebt voor hen gezeten aan de wegen, als een Arabier in de woestijn; alzo hebt gij het land ontheiligd met uw hoererijen en met uw boosheid.

2 “Lift up your eyes to the bare heights and see;Where have you not been violated?By the roads you have sat for themLike an Arab in the desert,And you have polluted a landWith your harlotry and with your wickedness.

3 Daarom zijn de regendruppelen ingehouden, en er is geen spade regen geweest. Maar gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij weigert schaamrood te worden.

3 “Therefore the showers have been withheld,And there has been no spring rain.Yet you had a harlot’s forehead;You refused to be ashamed.

4 Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader! Gij zijt de leidsman mijner jeugd!

4 “Have you not just now called to Me,‘My Father, You are the friend of my youth?

5 Zal Hij in eeuwigheid den toorn behouden? Zal Hij dien gestadig bewaren? Zie, gij spreekt en doet die boosheden, en neemt de overhand.

5 ‘Will He be angry forever?Will He be indignant to the end?’Behold, you have spokenAnd have done evil things,And you have had your way.”

6 Voorts zeide de HEERE tot mij, in de dagen van den koning Josia: Hebt gij gezien, wat de afgekeerde Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, en tot onder allen groenen boom, en hoereerde aldaar.

6 Then the Lord said to me in the days of Josiah the king, “Have you seen what faithless Israel did? She went up on every high hill and under every green tree, and she was a harlot there.

7 En Ik zeide, nadat zij zulks alles gedaan had: Bekeer u tot Mij; maar zij bekeerde zich niet. Dit zag de trouweloze, haar zuster Juda.

7 I thought, ‘After she has done all these things she will return to Me’; but she did not return, and her treacherous sister Judah saw it.

8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israel overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook.

8 And I saw that for all the adulteries of faithless Israel, I had sent her away and given her a writ of divorce, yet her treacherous sister Judah did not fear; but she went and was a harlot also.

9 Ja, het geschiedde, vanwege het gerucht harer hoererij, dat zij het land ontheiligde; want zij bedreef overspel met steen en met hout.

9 Because of the lightness of her harlotry, she polluted the land and committed adultery with stones and trees.

10 En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de HEERE.

10 Yet in spite of all this her treacherous sister Judah did not return to Me with all her heart, but rather in deception,” declares the Lord.

11 Dies de HEERE tot mij zeide: De afgekeerde Israel heeft haar ziel gerechtvaardigd, meer dan de trouweloze Juda.

11 And the Lord said to me, “Faithless Israel has proved herself more righteous than treacherous Judah.

12 Gij henen, en roep deze woorden uit tegen het noorden, en zeg: Bekeer u, gij afgekeerde Israel! spreekt de HEERE, zo zal Ik Mijn toorn op ulieden niet doen vallen; want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE. Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behouden.

12 Go and proclaim these words toward the north and say,‘Return, faithless Israel,’ declares the Lord;‘I will not look upon you in anger.For I am gracious,’ declares the Lord;‘I will not be angry forever.

13 Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE, uw God, hebt overtreden, en uw wegen verstrooid hebt tot de vreemden, onder allen groenen boom, maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest, spreekt de HEERE.

13 ‘Only acknowledge your iniquity,That you have transgressed against the Lord your GodAnd have scattered your favors to the strangers under every green tree,And you have not obeyed My voice,’ declares the Lord.

14 Bekeert u, gij afkerige kinderen! spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, een uit een stad, en twee uit een geslacht, en zal u brengen te Sion.

14 ‘Return, O faithless sons,’ declares the Lord;‘For I am a master to you,And I will take you one from a city and two from a family,And I will bring you to Zion.’

15 En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen u weiden met wetenschap en verstand.

15 “Then I will give you shepherds after My own heart, who will feed you on knowledge and understanding.

16 En het zal geschieden, wanneer gij vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land, in die dagen, spreekt de HEERE, zullen zij niet meer zeggen: De ark des verbonds des HEEREN, ook zal zij in het hart niet opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken, en haar niet bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden.

16 It shall be in those days when you are multiplied and increased in the land,” declares the Lord, “they will no longer say, ‘The ark of the covenant of the Lord.’ And it will not come to mind, nor will they remember it, nor will they miss it, nor will it be made again.

17 Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen, des HEEREN troon; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des HEEREN Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet meer wandelen naar het goeddunken van hun boos hart.

17 At that time they will call Jerusalem ‘The Throne of the Lord,’ and all the nations will be gathered to it, to Jerusalem, for the name of the Lord; nor will they walk anymore after the stubbornness of their evil heart.

18 In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen te zamen komen uit het land van het noorden, in het land, dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb.

18 In those days the house of Judah will walk with the house of Israel, and they will come together from the land of the north to the land that I gave your fathers as an inheritance.

19 Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren.

19 “Then I said,‘How I would set you among My sonsAnd give you a pleasant land,The most beautiful inheritance of the nations!’And I said, ‘You shall call Me, My Father,And not turn away from following Me.’

20 Waarlijk, gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, gij huis Israels! spreekt de HEERE.

20 “Surely, as a woman treacherously departs from her lover,So you have dealt treacherously with Me,O house of Israel,” declares the Lord.

21 Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween en smekingen der kinderen Israels, omdat zij hun weg verkeerd, en den HEERE, hun God, vergeten hebben.

21 A voice is heard on the bare heights,The weeping and the supplications of the sons of Israel;Because they have perverted their way,They have forgotten the Lord their God.

22 Keert weder, gij afkerige kinderen! Ik zal uw afkeringen genezen. Zie, hier zijn wij, wij komen tot U, want Gij zijt de HEERE, onze God!

22 “Return, O faithless sons,I will heal your faithlessness.”“Behold, we come to You;For You are the Lord our God.

23 Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen; waarlijk, in den HEERE, onzen God, is Israels heil!

23 “Surely, the hills are a deception,A tumult on the mountains.Surely in the Lord our GodIs the salvation of Israel.

24 Want de schaamte heeft den arbeid onzer vaderen opgegeten, van onze jeugd aan; hun schapen en hun runderen, hun zonen en hun dochteren.

24 “But the shameful thing has consumed the labor of our fathers since our youth, their flocks and their herds, their sons and their daughters.

25 Wij liggen in onze schaamte, en onze schande overdekt ons, want wij hebben tegen den HEERE, onzen God, gezondigd, wij en onze vaderen, van onze jeugd aan tot op dezen dag; en wij zijn der stem des HEEREN, onzes Gods, niet gehoorzaam geweest.

25 Let us lie down in our shame, and let our humiliation cover us; for we have sinned against the Lord our God, we and our fathers, from our youth even to this day. And we have not obeyed the voice of the Lord our God.”

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org