1 Wie is gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen? De wijsheid der mensen verlicht zijn aangezicht, en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor veranderd.

1 Who is like the wise man and who knows the interpretation of a matter? A man’s wisdom illumines him and causes his stern face to beam.

2 Ik zeg: Neem acht op de mond des konings; doch naar de gelegenheid van den eed Gods.

2 I say, “Keep the command of the king because of the oath before God.

3 Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf niet staande in een kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij.

3 Do not be in a hurry to leave him. Do not join in an evil matter, for he will do whatever he pleases.”

4 Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij?

4 Since the word of the king is authoritative, who will say to him, “What are you doing?”

5 Wie het gebod onderhoudt, zal niets kwaads gewaar worden; en het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten.

5 He who keeps a royal command experiences no trouble, for a wise heart knows the proper time and procedure.

6 Want een ieder voornemen heeft tijd en wijze, dewijl het kwaad des mensen veel is over hem.

6 For there is a proper time and procedure for every delight, though a man’s trouble is heavy upon him.

7 Want hij weet niet, wat er geschieden zal; want wie zal het hem te kennen geven, wanneer het geschieden zal?

7 If no one knows what will happen, who can tell him when it will happen?

8 Er is geen mens, die heerschappij heeft over den geest, om den geest in te houden; en hij heeft geen heerschappij over den dag des doods; ook geen geweer in dezen strijd; ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen.

8 No man has authority to restrain the wind with the wind, or authority over the day of death; and there is no discharge in the time of war, and evil will not deliver those who practice it.

9 Dit alles heb ik gezien, toen ik mijn hart begaf tot alle werk, dat onder de zon geschiedt: er is een tijd, dat de ene mens over den anderen mens heerst, hem ten kwade.

9 All this I have seen and applied my mind to every deed that has been done under the sun wherein a man has exercised authority over another man to his hurt.

10 Alzo heb ik ook gezien de goddelozen, die begraven waren, en degenen, die kwamen, en uit de plaats des Heiligen gingen, die werden vergeten in die stad, in dewelke zij recht gedaan hadden. Dit is ook ijdelheid.

10 So then, I have seen the wicked buried, those who used to go in and out from the holy place, and they are soon forgotten in the city where they did thus. This too is futility.

11 Omdat niet haastelijk het oordeel over de boze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen.

11 Because the sentence against an evil deed is not executed quickly, therefore the hearts of the sons of men among them are given fully to do evil.

12 Hoewel een zondaar honderd maal kwaad doet, en God hem de dagen verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen.

12 Although a sinner does evil a hundred times and may lengthen his life, still I know that it will be well for those who fear God, who fear Him openly.

13 Maar den goddeloze zal het niet welgaan, en hij zal de dagen niet verlengen; hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor Gods aangezicht niet vreest.

13 But it will not be well for the evil man and he will not lengthen his days like a shadow, because he does not fear God.

14 Er is nog een ijdelheid, die op aarde geschiedt: dat er zijn rechtvaardigen, dien het wedervaart naar het werk der goddelozen, en er zijn goddelozen, dien het wedervaart naar het werk der rechtvaardigen. Ik zeg, dat dit ook ijdelheid is.

14 There is futility which is done on the earth, that is, there are righteous men to whom it happens according to the deeds of the wicked. On the other hand, there are evil men to whom it happens according to the deeds of the righteous. I say that this too is futility.

15 Daarom prees ik de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder de zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon.

15 So I commended pleasure, for there is nothing good for a man under the sun except to eat and to drink and to be merry, and this will stand by him in his toils throughout the days of his life which God has given him under the sun.

16 Als ik mijn hart begaf, om wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, die op de aarde geschiedt, dat men ook, des daags of des nachts, den slaap niet ziet met zijne ogen;

16 When I gave my heart to know wisdom and to see the task which has been done on the earth (even though one should never sleep day or night),

17 Toen zag ik alle werk Gods, dat de mens niet kan uitvinden, het werk, dat onder de zon geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar hij zal het niet uitvinden; ja, indien ook een wijze zeide, dat hij het zou weten, zo zal hij het toch niet kunnen uitvinden.

17 and I saw every work of God, I concluded that man cannot discover the work which has been done under the sun. Even though man should seek laboriously, he will not discover; and though the wise man should say, “I know,” he cannot discover.

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org