2 Toen zeiden zijn knechten tot hem: Laat ze mijn heer den koning een jonge dochter, een maagd zoeken, die voor het aangezicht des konings sta, en hem koestere; en zij slape in uw schoot, dat mijn heer de koning warm worde.
2 So his servants said to him, “Let them seek a young virgin for my lord the king, and let her attend the king and become his nurse; and let her lie in your bosom, that my lord the king may keep warm.”
5 Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich, zeggende: Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich wagenen en ruiteren, en vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht.
5 Now Adonijah the son of Haggith exalted himself, saying, “I will be king.” So he prepared for himself chariots and horsemen with fifty men to run before him.
6 En zijn vader had hem niet bedroefd van zijn dagen, zeggende: Waarom hebt gij alzo gedaan? En ook was hij zeer schoon van gedaante, en Haggith had hem gebaard na Absalom.
6 His father had never crossed him at any time by asking, “Why have you done so?” And he was also a very handsome man, and he was born after Absalom.
8 Maar Zadok, de priester, en Benaja, de zoon van Jojada, en Nathan, de profeet, en Simei, en Rei, en de helden, die David had, waren met Adonia niet.
8 But Zadok the priest, Benaiah the son of Jehoiada, Nathan the prophet, Shimei, Rei, and the mighty men who belonged to David, were not with Adonijah.
9 En Adonia slachtte schapen en runderen, en gemest vee bij den steen Zoheleth, die bij de fontein Rogel is; en noodde al zijn broederen, de zonen des konings, en alle mannen van Juda, des konings knechten.
9 Adonijah sacrificed sheep and oxen and fatlings by the stone of Zoheleth, which is beside En-rogel; and he invited all his brothers, the king’s sons, and all the men of Judah, the king’s servants.
11 Toen sprak Nathan tot Bathseba, de moeder van Salomo, zeggende: Hebt gij niet gehoord, dat Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze heer David weet dat niet.
11 Then Nathan spoke to Bathsheba the mother of Solomon, saying, “Have you not heard that Adonijah the son of Haggith has become king, and David our lord does not know it?
13 Ga heen, en treed in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen, zeggende: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten! Waarom dan is Adonia koning?
13 Go at once to King David and say to him, ‘Have you not, my lord, O king, sworn to your maidservant, saying, “Surely Solomon your son shall be king after me, and he shall sit on my throne”? Why then has Adonijah become king?’
17 En zij zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd bij den HEERE, uw God, gezworen: Voorzeker Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten!
17 She said to him, “My lord, you swore to your maidservant by the Lord your God, saying, ‘Surely your son Solomon shall be king after me and he shall sit on my throne.’
19 En hij heeft ossen, en gemest vee, en schapen in menigte geslacht, en genood al de zonen des konings, en Abjathar, den priester, en Joab, den krijgsoverste, maar uw knecht Salomo heeft hij niet genood.
19 He has sacrificed oxen and fatlings and sheep in abundance, and has invited all the sons of the king and Abiathar the priest and Joab the commander of the army, but he has not invited Solomon your servant.
20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen van het ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt te kennen geven, wie op den troon van mijn heer den koning na hem zitten zal.
20 As for you now, my lord the king, the eyes of all Israel are on you, to tell them who shall sit on the throne of my lord the king after him.
23 En zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie, de profeet Nathan is daar; en hij kwam voor het aangezicht des konings, en boog zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde.
23 They told the king, saying, “Here is Nathan the prophet.” And when he came in before the king, he prostrated himself before the king with his face to the ground.
25 Want hij is heden afgegaan, en heeft geslacht ossen, en gemest vee, en schapen in menigte, en heeft genood al de zonen des konings, en de oversten des heirs, en Abjathar, den priester; en zie, zij eten, en drinken voor zijn aangezicht, en zeggen: De koning Adonia leve!
25 For he has gone down today and has sacrificed oxen and fatlings and sheep in abundance, and has invited all the king’s sons and the commanders of the army and Abiathar the priest, and behold, they are eating and drinking before him; and they say, ‘Long live King Adonijah!’
27 Is deze zaak van mijn heer den koning geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt, wie op den troon van mijn heer den koning na hem zitten zou?
27 Has this thing been done by my lord the king, and you have not shown to your servants who should sit on the throne of my lord the king after him?”
30 Voorzeker, gelijk als ik u gezworen heb bij den HEERE, den God Israels, zeggende: Voorzeker zal uw zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon in mijn plaats zitten; voorzeker, alzo zal ik te dezen zelfden dage doen.
30 surely as I vowed to you by the Lord the God of Israel, saying, ‘Your son Solomon shall be king after me, and he shall sit on my throne in my place’; I will indeed do so this day.”
32 En de koning David zeide: Roep mij Zadok, den priester, en Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada; en zij kwamen voor het aangezicht des konings.
32 Then King David said, “Call to me Zadok the priest, Nathan the prophet, and Benaiah the son of Jehoiada.” And they came into the king’s presence.
33 En de koning zeide tot hen: Neemt met u de knechten uws heren, en doet mijn zoon Salomo rijden op de muilezelin, die voor mij is; en voert hem af naar Gihon.
33 The king said to them, “Take with you the servants of your lord, and have my son Solomon ride on my own mule, and bring him down to Gihon.
34 En dat Zadok, de priester, met Nathan, den profeet, hem aldaar tot koning over Israel zalven. Daarna zult gij met de bazuin blazen, en zeggen: De koning Salomo leve!
34 Let Zadok the priest and Nathan the prophet anoint him there as king over Israel, and blow the trumpet and say, ‘Long live King Solomon!’
35 Dan zult gij achter hem optrekken, en hij zal komen, en zal op mijn troon zitten, en hij zal koning zijn in mijn plaats; want ik heb geboden, dat hij een voorganger zou zijn over Israel en over Juda.
35 Then you shall come up after him, and he shall come and sit on my throne and be king in my place; for I have appointed him to be ruler over Israel and Judah.”
37 Gelijk als de HEERE met mijn heer den koning geweest is, alzo zij Hij met Salomo; en Hij make zijn troon groter dan den troon van mijn heer den koning David!
37 As the Lord has been with my lord the king, so may He be with Solomon, and make his throne greater than the throne of my lord King David!”
38 Toen ging Zadok, de priester, af, met Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi, en zij deden Salomo rijden op de muilezelin van den koning David, en geleidden hem naar Gihon.
38 So Zadok the priest, Nathan the prophet, Benaiah the son of Jehoiada, the Cherethites, and the Pelethites went down and had Solomon ride on King David’s mule, and brought him to Gihon.
39 En Zadok, de priester, nam den oliehoorn uit de tent, en zalfde Salomo; en zij bliezen met de bazuin, en al het volk zeide: De koning Salomo leve!
39 Zadok the priest then took the horn of oil from the tent and anointed Solomon. Then they blew the trumpet, and all the people said, “Long live King Solomon!”
41 En Adonia hoorde het, en al de genoden, die met hem waren, die nu geeindigd hadden te eten; ook hoorde Joab het geluid der bazuinen, en zeide: Waarom is het geroep dier stad, die in roer is?
41 Now Adonijah and all the guests who were with him heard it as they finished eating. When Joab heard the sound of the trumpet, he said, “Why is the city making such an uproar?”
42 Als hij nog sprak, ziet, zo kwam Jonathan, de zoon van Abjathar, den priester; en Adonia zeide: Kom in, want gij zijt een kloek man, en zult het goede boodschappen.
42 While he was still speaking, behold, Jonathan the son of Abiathar the priest came. Then Adonijah said, “Come in, for you are a valiant man and bring good news.”
44 En de koning heeft met hem gezonden Zadok, den priester, en Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi; en zij hebben hem doen rijden op de muilezelin des konings.
44 The king has also sent with him Zadok the priest, Nathan the prophet, Benaiah the son of Jehoiada, the Cherethites, and the Pelethites; and they have made him ride on the king’s mule.
45 Daartoe hebben hem Zadok, de priester, en Nathan, de profeet, in Gihon tot koning gezalfd, en zijn van daar blijde opgetogen, zodat de stad in roer is; dat is het geroep, dat gij gehoord hebt.
45 Zadok the priest and Nathan the prophet have anointed him king in Gihon, and they have come up from there rejoicing, so that the city is in an uproar. This is the noise which you have heard.
47 Zo zijn ook de knechten des konings gekomen, om onzen heer, den koning David, te zegenen, zeggende: Uw God make den naam van Salomo beter dan uw naam, en make zijn troon groter dan uw troon; en de koning heeft aangebeden op de slaapstede.
47 Moreover, the king’s servants came to bless our lord King David, saying, ‘May your God make the name of Solomon better than your name and his throne greater than your throne!’ And the king bowed himself on the bed.
48 Ja, ook heeft de koning aldus gezegd: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die heden gegeven heeft een, zittende op mijn troon, dat het mijn ogen gezien hebben!
48 The king has also said thus, ‘Blessed be the Lord, the God of Israel, who has granted one to sit on my throne today while my own eyes see it.’”
51 En men maakte Salomo bekend, zeggende: Zie, Adonia vreest den koning Salomo, want zie, hij heeft de hoornen des altaars gevat, zeggende: Dat de koning Salomo mij als heden zwere, dat hij zijn knecht met het zwaard niet doden zal!
51 Now it was told Solomon, saying, “Behold, Adonijah is afraid of King Solomon, for behold, he has taken hold of the horns of the altar, saying, ‘Let King Solomon swear to me today that he will not put his servant to death with the sword.’”
52 En Salomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, daar zal niet van zijn haar op de aarde vallen; maar indien in hem kwaad bevonden zal worden, zo zal hij sterven.
52 Solomon said, “If he is a worthy man, not one of his hairs will fall to the ground; but if wickedness is found in him, he will die.”
53 En de koning Salomo zond heen, en zij deden hem afgaan van het altaar; en hij kwam, en boog zich neder voor den koning Salomo. En Salomo zeide tot hem: Ga heen naar uw huis.
53 So King Solomon sent, and they brought him down from the altar. And he came and prostrated himself before King Solomon, and Solomon said to him, “Go to your house.”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org