32 De kinderen nu van Ketura, Abrahams bijwijf: die baarde Zimram, en Joksan, en Medan, en Midian, en Isbak, en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan.
32 The sons of Keturah, Abraham’s concubine, whom she bore, were Zimran, Jokshan, Medan, Midian, Ishbak and Shuah. And the sons of Jokshan were Sheba and Dedan.
43 Dit nu zijn de koningen, die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israels: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhaba.
43 Now these are the kings who reigned in the land of Edom before any king of the sons of Israel reigned. Bela was the son of Beor, and the name of his city was Dinhabah.
46 En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en den naam zijner stad was Avith.
46 When Husham died, Hadad the son of Bedad, who defeated Midian in the field of Moab, became king in his place; and the name of his city was Avith.
50 Als Baal-Hanan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner huisvrouw was Mehetabeel, de dochter van Matred, dochter van Mee-Sahab.
50 When Baal-hanan died, Hadad became king in his place; and the name of his city was Pai, and his wife’s name was Mehetabel, the daughter of Matred, the daughter of Mezahab.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org