3 En hij kwam tot de schaapskooien aan den weg, waar een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn voeten te dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de zijden der spelonken.
3 He came to the sheepfolds on the way, where there was a cave; and Saul went in to relieve himself. Now David and his men were sitting in the inner recesses of the cave.
4 Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den dag, in welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen. En David stond op, en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel.
4 The men of David said to him, “Behold, this is the day of which the Lord said to you, ‘Behold; I am about to give your enemy into your hand, and you shall do to him as it seems good to you.’” Then David arose and cut off the edge of Saul’s robe secretly.
6 En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de HEERE ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan mijn heer, den gezalfde des HEEREN, dat ik mijn hand tegen hem uitsteken zou; want hij is de gezalfde des HEEREN!
6 So he said to his men, “Far be it from me because of the Lord that I should do this thing to my lord, the Lord’s anointed, to stretch out my hand against him, since he is the Lord’s anointed.”
8 Daarna maakte zich David ook op, en ging uit de spelonk, en hij riep Saul achterna, zeggende: Mijn heer koning! Toen zag Saul achter zich om, en David boog zich met het aangezicht ter aarde en neigde zich.
8 Now afterward David arose and went out of the cave and called after Saul, saying, “My lord the king!” And when Saul looked behind him, David bowed with his face to the ground and prostrated himself.
10 Zie, te dezen dage hebben uw ogen gezien, dat de HEERE u heden in mijn hand gegeven heeft in deze spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; doch mijn hand verschoonde u, want ik zeide: Ik zal mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde des HEEREN.
10 Behold, this day your eyes have seen that the Lord had given you today into my hand in the cave, and some said to kill you, but my eye had pity on you; and I said, ‘I will not stretch out my hand against my lord, for he is the Lord’s anointed.’
11 Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans jaagt gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt.
11 Now, my father, see! Indeed, see the edge of your robe in my hand! For in that I cut off the edge of your robe and did not kill you, know and perceive that there is no evil or rebellion in my hands, and I have not sinned against you, though you are lying in wait for my life to take it.
16 En het geschiedde, toen David geeindigd had al deze woorden tot Saul te spreken, zo zeide Saul: Is dit uw stem, mijn zoon David? Toen hief Saul zijn stem op en weende.
16 When David had finished speaking these words to Saul, Saul said, “Is this your voice, my son David?” Then Saul lifted up his voice and wept.
19 Zo wanneer iemand zijn vijand gevonden heeft, zal hij hem op een goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u het goede, voor dezen dag, dien gij mij heden gemaakt hebt.
19 For if a man finds his enemy, will he let him go away safely? May the Lord therefore reward you with good in return for what you have done to me this day.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org