8 Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israels.
8 “When the Most High gave the nations their inheritance,When He separated the sons of man,He set the boundaries of the peoplesAccording to the number of the sons of Israel.
10 Hij vond hem in een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel.
10 “He found him in a desert land,And in the howling waste of a wilderness;He encircled him, He cared for him,He guarded him as the pupil of His eye.
13 Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten des velds; en Hij deed hem honig zuigen uit de steenrots, en olie uit den kei der rots;
13 “He made him ride on the high places of the earth,And he ate the produce of the field;And He made him suck honey from the rock,And oil from the flinty rock,
14 Boter van koeien, en melk van klein vee, met het vet der lammeren en der rammen, die in Bazan weiden, en der bokken, met het vette der nieren van tarwe; en het druivenbloed, reinen wijn, hebt gij gedronken.
14 Curds of cows, and milk of the flock,With fat of lambs,And rams, the breed of Bashan, and goats,With the finest of the wheat—And of the blood of grapes you drank wine.
15 Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden!); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils.
15 “But Jeshurun grew fat and kicked—You are grown fat, thick, and sleek—Then he forsook God who made him,And scorned the Rock of his salvation.
17 Zij hebben aan de duivelen geofferd, niet aan God; aan de goden, die zij niet kenden; nieuwe, die van nabij gekomen waren, voor dewelke uw vaders niet geschrikt hebben.
17 “They sacrificed to demons who were not God,To gods whom they have not known,New gods who came lately,Whom your fathers did not dread.
20 En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen; Ik zal zien, welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen, in welke geen trouw is.
20 “Then He said, ‘I will hide My face from them,I will see what their end shall be;For they are a perverse generation,Sons in whom is no faithfulness.
21 Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken door diegenen, die geen volk zijn; door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.
21 ‘They have made Me jealous with what is not God;They have provoked Me to anger with their idols.So I will make them jealous with those who are not a people;I will provoke them to anger with a foolish nation,
22 Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten.
22 For a fire is kindled in My anger,And burns to the lowest part of Sheol,And consumes the earth with its yield,And sets on fire the foundations of the mountains.
24 Uitgeteerd zullen zij zijn van honger, opgegeten van den karbonkel en bitter verderf; en Ik zal de tanden der beesten onder hen schikken, met vurig venijn van slangen des stofs.
24 ‘They will be wasted by famine, and consumed by plagueAnd bitter destruction;And the teeth of beasts I will send upon them,With the venom of crawling things of the dust.
27 Ten ware, dat Ik de toornigheid des vijands schroomde, dat niet hun tegenpartijen zich vreemd mochten houden; dat zij niet mochten zeggen: Onze hand is hoog geweest; de HEERE heeft dit alles niet gewrocht.
27 Had I not feared the provocation by the enemy,That their adversaries would misjudge,That they would say, “Our hand is triumphant,And the Lord has not done all this.”’
35 Mijn is de wraak en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen, die hun zullen gebeuren, haasten.
35 ‘Vengeance is Mine, and retribution,In due time their foot will slip;For the day of their calamity is near,And the impending things are hastening upon them.’
36 Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien, dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is.
36 “For the Lord will vindicate His people,And will have compassion on His servants,When He sees that their strength is gone,And there is none remaining, bond or free.
39 Ziet nu, dat Ik, Ik Die ben, en geen God met Mij, Ik dood en maak levend; Ik versla en Ik heel; en er is niemand, die uit Mijn hand redt!
39 ‘See now that I, I am He,And there is no god besides Me;It is I who put to death and give life.I have wounded and it is I who heal,And there is no one who can deliver from My hand.
41 Indien Ik Mijn glinsterend zwaard wette, en Mijn hand ten gerichte grijpt, zo zal Ik wraak op Mijn tegenpartijen doen wederkeren, en Mijn hateren vergelden.
41 If I sharpen My flashing sword,And My hand takes hold on justice,I will render vengeance on My adversaries,And I will repay those who hate Me.
42 Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten; van het bloed des verslagenen en des gevangenen, van het hoofd af zullen er wraken des vijands zijn.
42 ‘I will make My arrows drunk with blood,And My sword will devour flesh,With the blood of the slain and the captives,From the long-haired leaders of the enemy.’
43 Juicht, gij heidenen, met Zijn volk! want Hij zal het bloed Zijner knechten wreken; en Hij zal de wraak op Zijn tegenpartijen doen wederkeren, en verzoenen Zijn land en Zijn volk.
43 “Rejoice, O nations, with His people;For He will avenge the blood of His servants,And will render vengeance on His adversaries,And will atone for His land and His people.”
46 Zo zeide hij tot hen: Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder ulieden betuige, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen al de woorden dezer wet.
46 he said to them, “Take to your heart all the words with which I am warning you today, which you shall command your sons to observe carefully, even all the words of this law.
47 Want dat is geen vergeefs woord voor ulieden; maar het is uw leven; en door ditzelve woord zult gij de dagen verlengen op het land, waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven.
47 For it is not an idle word for you; indeed it is your life. And by this word you will prolong your days in the land, which you are about to cross the Jordan to possess.”
49 Klim op den berg Abarim (deze is de berg Nebo, die in het land van Moab is, die tegenover Jericho is), en zie het land Kanaan, dat Ik den kinderen Israels tot een bezitting geven zal;
49 “Go up to this mountain of the Abarim, Mount Nebo, which is in the land of Moab opposite Jericho, and look at the land of Canaan, which I am giving to the sons of Israel for a possession.
50 En sterf op dien berg, waarheen gij opklimmen zult, en word vergaderd tot uw volken; gelijk als uw broeder Aaron stierf op den berg Hor, en werd tot zijn volken vergaderd.
50 Then die on the mountain where you ascend, and be gathered to your people, as Aaron your brother died on Mount Hor and was gathered to his people,
51 Omdat gijlieden u tegen Mij vergrepen hebt, in het midden der kinderen Israels, aan het twistwater te Kades, in de woestijn Zin; omdat gij Mij niet geheiligd hebt in het midden der kinderen Israels.
51 because you broke faith with Me in the midst of the sons of Israel at the waters of Meribah-kadesh, in the wilderness of Zin, because you did not treat Me as holy in the midst of the sons of Israel.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org