3 Doch als zij hem niet langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde het met lijm en met pek; en zij legde het knechtje daarin, en legde het in de biezen, aan den oever der rivier.
3 But when she could hide him no longer, she got him a wicker basket and covered it over with tar and pitch. Then she put the child into it and set it among the reeds by the bank of the Nile.
5 En de dochter van Farao ging af, om zich te wassen in de rivier; en haar jonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; toen zij het kistje in het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd heen, en liet het halen.
5 The daughter of Pharaoh came down to bathe at the Nile, with her maidens walking alongside the Nile; and she saw the basket among the reeds and sent her maid, and she brought it to her.
6 Toen zij het open deed, zo zag zij dat knechtje; en ziet, het jongsken weende; en zij werd met barmhartigheid bewogen over hetzelve, en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreen!
6 When she opened it, she saw the child, and behold, the boy was crying. And she had pity on him and said, “This is one of the Hebrews’ children.”
9 Toen zeide Farao's dochter tot haar: Neem dit knechtje heen, en zoog het mij; ik zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het.
9 Then Pharaoh’s daughter said to her, “Take this child away and nurse him for me and I will give you your wages.” So the woman took the child and nursed him.
10 En toen het knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao's dochter, en het werd haar ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want ik heb hem uit het water getogen.
10 The child grew, and she brought him to Pharaoh’s daughter and he became her son. And she named him Moses, and said, “Because I drew him out of the water.”
11 En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg.
11 Now it came about in those days, when Moses had grown up, that he went out to his brethren and looked on their hard labors; and he saw an Egyptian beating a Hebrew, one of his brethren.
14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit, om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes, en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden!
14 But he said, “Who made you a prince or a judge over us? Are you intending to kill me as you killed the Egyptian?” Then Moses was afraid and said, “Surely the matter has become known.”
15 Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes vlood voor Farao's aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput.
15 When Pharaoh heard of this matter, he tried to kill Moses. But Moses fled from the presence of Pharaoh and settled in the land of Midian, and he sat down by a well.
23 En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israels zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God.
23 Now it came about in the course of those many days that the king of Egypt died. And the sons of Israel sighed because of the bondage, and they cried out; and their cry for help because of their bondage rose up to God.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org