2 Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israels, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden?
2 “What do you mean by using this proverb concerning the land of Israel, saying,‘The fathers eat the sour grapes,But the children’s teeth are set on edge’?
6 Niet eet op de bergen, en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israels; noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch tot de afgezonderde vrouw nadert;
6 and does not eat at the mountain shrines or lift up his eyes to the idols of the house of Israel, or defile his neighbor’s wife or approach a woman during her menstrual period—
7 En niemand verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood geeft, en den naakte met kleding bedekt;
7 if a man does not oppress anyone, but restores to the debtor his pledge, does not commit robbery, but gives his bread to the hungry and covers the naked with clothing,
13 Geeft op woeker, en neemt overwinst; zou die leven? Hij zal niet leven, al die gruwelen heeft hij gedaan; hij zal voorzeker gedood worden; zijn bloed zal op hem zijn!
13 he lends money on interest and takes increase; will he live? He will not live! He has committed all these abominations, he will surely be put to death; his blood will be on his own head.
17 Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst neemt, Mijn rechten doet, en in Mijn inzettingen wandelt; die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk leven.
17 he keeps his hand from the poor, does not take interest or increase, but executes My ordinances, and walks in My statutes; he will not die for his father’s iniquity, he will surely live.
18 Zijn vader, dewijl hij met onderdrukking onderdrukt heeft, des broeders goed geroofd heeft, en gedaan heeft, dat niet goed was in het midden zijner volken; ziet daar, hij zal sterven in zijn ongerechtigheid.
18 As for his father, because he practiced extortion, robbed his brother and did what was not good among his people, behold, he will die for his iniquity.
19 Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders? Immers zal de zoon, die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden, en die gedaan heeft, gewisselijk leven.
19 “Yet you say, ‘Why should the son not bear the punishment for the father’s iniquity?’ When the son has practiced justice and righteousness and has observed all My statutes and done them, he shall surely live.
20 De ziel, die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn.
20 The person who sins will die. The son will not bear the punishment for the father’s iniquity, nor will the father bear the punishment for the son’s iniquity; the righteousness of the righteous will be upon himself, and the wickedness of the wicked will be upon himself.
21 Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden, die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt, en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven.
21 “But if the wicked man turns from all his sins which he has committed and observes all My statutes and practices justice and righteousness, he shall surely live; he shall not die.
24 Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen, die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden, die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; in zijn overtreding, waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde, die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven.
24 “But when a righteous man turns away from his righteousness, commits iniquity and does according to all the abominations that a wicked man does, will he live? All his righteous deeds which he has done will not be remembered for his treachery which he has committed and his sin which he has committed; for them he will die.
26 Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en sterft in dezelve, hij zal in zijn onrecht, dat hij gedaan heeft, sterven.
26 When a righteous man turns away from his righteousness, commits iniquity and dies because of it, for his iniquity which he has committed he will die.
27 Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden;
27 Again, when a wicked man turns away from his wickedness which he has committed and practices justice and righteousness, he will save his life.
30 Daarom zal Ik u richten, o huis Israels! een ieder naar zijn wegen, spreekt de Heere HEERE, keert weder, en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden.
30 “Therefore I will judge you, O house of Israel, each according to his conduct,” declares the Lord God. “Repent and turn away from all your transgressions, so that iniquity may not become a stumbling block to you.
31 Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?
31 Cast away from you all your transgressions which you have committed and make yourselves a new heart and a new spirit! For why will you die, O house of Israel?
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org