3 Dezelve openende, en voor ogen stellende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is de Christus, Dien ik, zeide hij, ulieden verkondige.
3 explaining and giving evidence that the Christ had to suffer and rise again from the dead, and saying, “This Jesus whom I am proclaiming to you is the Christ.”
4 En sommigen uit hen geloofden, en werden Paulus en Silas toegevoegd, en van de godsdienstige Grieken een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen niet weinige.
4 And some of them were persuaded and joined Paul and Silas, along with a large number of the God-fearing Greeks and a number of the leading women.
5 Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, dit benijdende, namen tot zich enige boze mannen uit de marktboeven, en maakten, dat het volk te hoop liep, en beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen.
5 But the Jews, becoming jealous and taking along some wicked men from the market place, formed a mob and set the city in an uproar; and attacking the house of Jason, they were seeking to bring them out to the people.
6 En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Dezen, die de wereld in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen;
6 When they did not find them, they began dragging Jason and some brethren before the city authorities, shouting, “These men who have upset the world have come here also;
11 En dezen waren edeler, dan die te Thessalonica waren, als die het woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren.
11 Now these were more noble-minded than those in Thessalonica, for they received the word with great eagerness, examining the Scriptures daily to see whether these things were so.
13 Maar als de Joden van Thessalonica verstonden, dat het Woord Gods ook te Berea van Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar en bewogen de scharen.
13 But when the Jews of Thessalonica found out that the word of God had been proclaimed by Paul in Berea also, they came there as well, agitating and stirring up the crowds.
15 En die Paulus geleidden, brachten hem tot Athene toe; en als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timotheus, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij.
15 Now those who escorted Paul brought him as far as Athens; and receiving a command for Silas and Timothy to come to him as soon as possible, they left.
17 Hij handelde dan in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig waren, en op de markt alle dagen met degenen, die hem voorkwamen.
17 So he was reasoning in the synagogue with the Jews and the God-fearing Gentiles, and in the market place every day with those who happened to be present.
18 En sommigen van de Epikureische en Stoische wijsgeren streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde.
18 And also some of the Epicurean and Stoic philosophers were conversing with him. Some were saying, “What would this idle babbler wish to say?” Others, “He seems to be a proclaimer of strange deities,”—because he was preaching Jesus and the resurrection.
23 Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden.
23 For while I was passing through and examining the objects of your worship, I also found an altar with this inscription, ‘TO AN UNKNOWN GOD.’ Therefore what you worship in ignorance, this I proclaim to you.
26 En heeft uit een bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning.
26 and He made from one man every nation of mankind to live on all the face of the earth, having determined their appointed times and the boundaries of their habitation,
29 Wij dan, zijnde Gods geslacht, moeten niet menen, dat de Godheid goud, of zilver, of steen gelijk zij, welke door mensenkunst en bedenking gesneden zijn.
29 Being then the children of God, we ought not to think that the Divine Nature is like gold or silver or stone, an image formed by the art and thought of man.
31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft.
31 because He has fixed a day in which He will judge the world in righteousness through a Man whom He has appointed, having furnished proof to all men by raising Him from the dead.”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org