2 En Ik zal Babel wanners toeschikken, die haar wannen, en haar land uitledigen zullen; want zij zullen ten dage des kwaads van rondom tegen haar zijn.
2 “I will dispatch foreigners to Babylon that they may winnow herAnd may devastate her land;For on every side they will be opposed to herIn the day of her calamity.
3 De schutter spanne zijn boog tegen dien, die spant, en tegen dien, die zich verheft in zijn pantsier; en verschoont haar jongelingen niet, verbant al haar heir;
3 “Let not him who bends his bow bend it,Nor let him rise up in his scale-armor;So do not spare her young men;Devote all her army to destruction.
5 Want Israel of Juda zal niet in weduwschap gelaten worden van zijn God, van den HEERE der heirscharen (hoewel hunlieder land vol van schuld is), van den Heilige Israels.
5 For neither Israel nor Judah has been forsakenBy his God, the Lord of hosts,Although their land is full of guiltBefore the Holy One of Israel.
6 Vliedt uit het midden van Babel, en redt, een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wraak des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt.
6 Flee from the midst of Babylon,And each of you save his life!Do not be destroyed in her punishment,For this is the Lord’s time of vengeance;He is going to render recompense to her.
7 Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN, die de ganse aarde dronken maakte; de volken hebben van haar wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden.
7 Babylon has been a golden cup in the hand of the Lord,Intoxicating all the earth.The nations have drunk of her wine;Therefore the nations are going mad.
9 Wij hebben Babel gemeesterd, maar zij is niet genezen; verlaat haar dan, en laat ons een iegelijk in zijn land trekken; want haar oordeel reikt tot aan den hemel, en is verheven tot aan de bovenste wolken.
9 We applied healing to Babylon, but she was not healed;Forsake her and let us each go to his own country,For her judgment has reached to heavenAnd towers up to the very skies.
11 Zuivert de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van Medie opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels.
11 Sharpen the arrows, fill the quivers!The Lord has aroused the spirit of the kings of the Medes,Because His purpose is against Babylon to destroy it;For it is the vengeance of the Lord, vengeance for His temple.
12 Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de lagen; want gelijk de HEERE heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft.
12 Lift up a signal against the walls of Babylon;Post a strong guard,Station sentries,Place men in ambush!For the Lord has both purposed and performedWhat He spoke concerning the inhabitants of Babylon.
14 De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel: Ofschoon Ik u met mensen als met kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een vreugdegeschrei over u toeroepen!
14 The Lord of hosts has sworn by Himself:“Surely I will fill you with a population like locusts,And they will cry out with shouts of victory over you.”
16 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren.
16 When He utters His voice, there is a tumult of waters in the heavens,And He causes the clouds to ascend from the end of the earth;He makes lightning for the rainAnd brings forth the wind from His storehouses.
17 Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft; een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen.
17 All mankind is stupid, devoid of knowledge;Every goldsmith is put to shame by his idols,For his molten images are deceitful,And there is no breath in them.
22 En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw.
22 And with you I shatter man and woman,And with you I shatter old man and youth,And with you I shatter young man and virgin,
23 En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijn kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn juk ossen; en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden.
23 And with you I shatter the shepherd and his flock,And with you I shatter the farmer and his team,And with you I shatter governors and prefects.
25 Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg! spreekt de HEERE, gij, die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands.
25 “Behold, I am against you, O destroying mountain,Who destroys the whole earth,” declares the Lord,“And I will stretch out My hand against you,And roll you down from the crags,And I will make you a burnt out mountain.
27 Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van Ararat, Minni en Askenaz; bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts, als ruige kevers!
27 Lift up a signal in the land,Blow a trumpet among the nations!Consecrate the nations against her,Summon against her the kingdoms of Ararat, Minni and Ashkenaz;Appoint a marshal against her,Bring up the horses like bristly locusts.
29 Dan zal het land beven en pijn lijden; want elk een van des HEEREN gedachten staat vast tegen Babel, om Babels land te stellen tot een verwoesting, dat er geen inwoner zij.
29 So the land quakes and writhes,For the purposes of the Lord against Babylon stand,To make the land of BabylonA desolation without inhabitants.
30 Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot wijven geworden; zij hebben hun woningen aangestoken, hun grendels zijn verbroken.
30 The mighty men of Babylon have ceased fighting,They stay in the strongholds;Their strength is exhausted,They are becoming like women;Their dwelling places are set on fire,The bars of her gates are broken.
31 De loper zal den loper tegemoet lopen, en de kondschapper den kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken, dat zijn stad van het einde is ingenomen;
31 One courier runs to meet another,And one messenger to meet another,To tell the king of BabylonThat his city has been captured from end to end;
33 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: De dochter van Babel is als een dorsvloer, het is tijd, dat men ze trede; nog een weinig, dan zal haar de tijd des oogstes overkomen.
33 For thus says the Lord of hosts, the God of Israel:“The daughter of Babylon is like a threshing floorAt the time it is stamped firm;Yet in a little while the time of harvest will come for her.”
34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld als een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij verdreven.
34 “Nebuchadnezzar king of Babylon has devoured me and crushed me,He has set me down like an empty vessel;He has swallowed me like a monster,He has filled his stomach with my delicacies;He has washed me away.
35 Het geweld, dat mij en mijn vlees is aangedaan, zij op Babel! zegge de inwoneres van Sion; en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldea! zegge Jeruzalem.
35 “May the violence done to me and to my flesh be upon Babylon,”The inhabitant of Zion will say;And, “May my blood be upon the inhabitants of Chaldea,”Jerusalem will say.
39 Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten, en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen, en niet opwaken, spreekt de HEERE.
39 “When they become heated up, I will serve them their banquetAnd make them drunk, that they may become jubilantAnd may sleep a perpetual sleepAnd not wake up,” declares the Lord.
44 En Ik zal bezoeking doen over Bel te Babel, en Ik zal uit zijn muil uithalen, wat hij verslonden heeft; en de heidenen zullen niet meer tot hem toevloeien, want ook Babels muur is gevallen.
44 “I will punish Bel in Babylon,And I will make what he has swallowed come out of his mouth;And the nations will no longer stream to him.Even the wall of Babylon has fallen down!
46 En opdat ulieder hart misschien niet week worde, en gij vreest van het gerucht, dat gehoord zal worden in het land; want er zal een gerucht komen in het ene jaar, en daarna een gerucht in het andere jaar; en er zal geweld zijn in het land, heer over heer.
46 “Now so that your heart does not grow faint,And you are not afraid at the report that will be heard in the land—For the report will come one year,And after that another report in another year,And violence will be in the landWith ruler against ruler—
47 Daarom ziet, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de gesneden beelden van Babel; en haar ganse land zal beschaamd worden, en al haar verslagenen zullen in het midden van haar liggen.
47 Therefore behold, days are comingWhen I will punish the idols of Babylon;And her whole land will be put to shameAnd all her slain will fall in her midst.
48 En de hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen over Babel; want van het noorden zullen haar de verstoorders aankomen, spreekt de HEERE.
48 “Then heaven and earth and all that is in themWill shout for joy over Babylon,For the destroyers will come to her from the north,”Declares the Lord.
51 Gij moogt zeggen: Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben versmaadheid gehoord, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt; omdat uitlandsen over de heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn;
51 We are ashamed because we have heard reproach;Disgrace has covered our faces,For aliens have enteredThe holy places of the Lord’s house.
52 Daarom ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking doen zal over haar gesneden beelden; en de dodelijk verwonde zal kermen in haar ganse land.
52 “Therefore behold, the days are coming,” declares the Lord,“When I will punish her idols,And the mortally wounded will groan throughout her land.
53 Al klom Babel ten hemel op, en al maakte zij vast de hoogte harer sterkte, zo zullen haar toch verstoorders van Mij overkomen, spreekt de HEERE.
53 “Though Babylon should ascend to the heavens,And though she should fortify her lofty stronghold,From Me destroyers will come to her,” declares the Lord.
55 Want de HEERE verstoort Babel, en zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder golven zullen bruisen als grote wateren; het geruis van hunlieder geluid zal zich verheffen.
55 For the Lord is going to destroy Babylon,And He will make her loud noise vanish from her.And their waves will roar like many waters;The tumult of their voices sounds forth.
56 Want de verstoorder komt over haar, over Babel, en haar helden zullen gevangen worden; hunlieder bogen zijn verbroken; want de HEERE, de God der vergelding, zal hun zekerlijk betalen.
56 For the destroyer is coming against her, against Babylon,And her mighty men will be captured,Their bows are shattered;For the Lord is a God of recompense,He will fully repay.
57 En Ik zal haar vorsten, en haar wijzen, haar landvoogden, en haar overheden, en haar helden dronken maken; en zij zullen een eeuwigen slaap slapen, en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen.
57 “I will make her princes and her wise men drunk,Her governors, her prefects and her mighty men,That they may sleep a perpetual sleep and not wake up,”Declares the King, whose name is the Lord of hosts.
58 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Die brede muur van Babel zal ten enenmale ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat de volken tevergeefs, en de natien ten vure zullen gearbeid hebben, dat zij mat worden.
58 Thus says the Lord of hosts,“The broad wall of Babylon will be completely razedAnd her high gates will be set on fire;So the peoples will toil for nothing,And the nations become exhausted only for fire.”
59 Het woord, dat de profeet Jeremia beval aan Seraja, den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, als hij van Zedekia, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Seraja was een vreemdzaam vorst.
59 The message which Jeremiah the prophet commanded Seraiah the son of Neriah, the grandson of Mahseiah, when he went with Zedekiah the king of Judah to Babylon in the fourth year of his reign. (Now Seraiah was quartermaster.)
62 En gij zult zeggen: O HEERE, Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot eeuwige woestheden.
62 and say, ‘You, O Lord, have promised concerning this place to cut it off, so that there will be nothing dwelling in it, whether man or beast, but it will be a perpetual desolation.’
64 En zult zeggen: Alzo zal Babel zinken, en niet weder opkomen, vanwege het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen mat worden. Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremia.
64 and say, ‘Just so shall Babylon sink down and not rise again because of the calamity that I am going to bring upon her; and they will become exhausted.’” Thus far are the words of Jeremiah.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org