1 Aleph. Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid van Israel van den hemel op de aarde nedergeworpen; en Hij heeft aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht in den dag Zijns toorns.

1 How the Lord has covered the daughter of ZionWith a cloud in His anger!He has cast from heaven to earthThe glory of Israel,And has not remembered His footstoolIn the day of His anger.

2 Beth. De Heere heeft al de woningen Jakobs verslonden, en heeft ze niet verschoond; Hij heeft de vastigheden der dochter van Juda afgebroken in Zijn verbolgenheid, Hij heeft gemaakt, dat zij de aarde raken; Hij heeft het koninkrijk en deszelfs vorsten ontheiligd.

2 The Lord has swallowed up; He has not sparedAll the habitations of Jacob.In His wrath He has thrown downThe strongholds of the daughter of Judah;He has brought them down to the ground;He has profaned the kingdom and its princes.

3 Gimel. Hij heeft, in ontsteking des toorns, den gehelen hoorn Israels afgehouwen; Hij heeft Zijn rechterhand achterwaarts getrokken, toen de vijand kwam, en Hij is tegen Jakob ontstoken als een vlammend vuur, dat rondom verteert.

3 In fierce anger He has cut offAll the strength of Israel;He has drawn back His right handFrom before the enemy.And He has burned in Jacob like a flaming fireConsuming round about.

4 Daleth. Hij heeft Zijn boog gespannen als een vijand; Hij heeft zich met Zijn rechterhand gesteld als een tegenpartijder, dat Hij doodde al de begeerlijke dingen der ogen; Hij heeft Zijn grimmigheid in de tent der dochter Sions uitgestort als een vuur.

4 He has bent His bow like an enemy;He has set His right hand like an adversaryAnd slain all that were pleasant to the eye;In the tent of the daughter of ZionHe has poured out His wrath like fire.

5 He. De Heere is geworden als een vijand; Hij heeft Israel verslonden, Hij heeft al haar paleizen verslonden. Hij heeft deszelfs vastigheden verdorven; en Hij heeft bij de dochter van Juda het klagen en kermen vermenigvuldigd.

5 The Lord has become like an enemy.He has swallowed up Israel;He has swallowed up all its palaces,He has destroyed its strongholdsAnd multiplied in the daughter of JudahMourning and moaning.

6 Vau. En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen.

6 And He has violently treated His tabernacle like a garden booth;He has destroyed His appointed meeting place.The Lord has caused to be forgottenThe appointed feast and sabbath in Zion,And He has despised king and priestIn the indignation of His anger.

7 Zain. De Heere heeft Zijn altaar verstoten. Hij heeft Zijn heiligdom te niet gedaan, Hij heeft de muren harer paleizen in des vijands hand overgegeven; zij hebben in het huis des HEEREN een stem verheven als op den dag eens gezetten hoogtijds.

7 The Lord has rejected His altar,He has abandoned His sanctuary;He has delivered into the hand of the enemyThe walls of her palaces.They have made a noise in the house of the LordAs in the day of an appointed feast.

8 Cheth. De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde; en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt.

8 The Lord determined to destroyThe wall of the daughter of Zion.He has stretched out a line,He has not restrained His hand from destroying,And He has caused rampart and wall to lament;They have languished together.

9 Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE.

9 Her gates have sunk into the ground,He has destroyed and broken her bars.Her king and her princes are among the nations;The law is no more.Also, her prophets findNo vision from the Lord.

10 Jod. De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil, zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben zakken aangegord; de jonge dochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen.

10 The elders of the daughter of ZionSit on the ground, they are silent.They have thrown dust on their heads;They have girded themselves with sackcloth.The virgins of JerusalemHave bowed their heads to the ground.

11 Caph. Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn ingewand wordt beroerd; mijn lever is ter aarde uitgeschud, vanwege de breuk der dochter mijns volks; omdat het kind en de zuigeling op de straten der stad in onmacht zinken;

11 My eyes fail because of tears,My spirit is greatly troubled;My heart is poured out on the earthBecause of the destruction of the daughter of my people,When little ones and infants faintIn the streets of the city.

12 Lamed. Als zij tot hun moeders zeggen: Waar is koren en wijn, als zij op de straten der stad in onmacht zinken, als de verslagenen; als zich hun ziel uitschudt in den schoot hunner moeders.

12 They say to their mothers,“Where is grain and wine?”As they faint like a wounded manIn the streets of the city,As their life is poured outOn their mothers’ bosom.

13 Mem. Wat getuigen zal ik u brengen, wat zal ik bij u vergelijken, gij dochter Jeruzalems? Wat zal ik bij u vergelijken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw, dochter Sions, want uw breuk is zo groot als de zee, wie kan u helen?

13 How shall I admonish you?To what shall I compare you,O daughter of Jerusalem?To what shall I liken you as I comfort you,O virgin daughter of Zion?For your ruin is as vast as the sea;Who can heal you?

14 Nun. Uw profeten hebben u ijdelheid en ongerijmdheid gezien, en zij hebben u uw ongerechtigheid niet geopenbaard, om uw gevangenis af te wenden, maar zij hebben voor u gezien ijdele lasten en uitstotingen.

14 Your prophets have seen for youFalse and foolish visions;And they have not exposed your iniquitySo as to restore you from captivity,But they have seen for you false and misleading oracles.

15 Samech. Allen, die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad, waar men van zeide, dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde?

15 All who pass along the wayClap their hands in derision at you;They hiss and shake their headsAt the daughter of Jerusalem,“Is this the city of which they said,‘The perfection of beauty,A joy to all the earth’?”

16 Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag, dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.

16 All your enemiesHave opened their mouths wide against you;They hiss and gnash their teeth.They say, “We have swallowed her up!Surely this is the day for which we waited;We have reached it, we have seen it.”

17 Ain. De HEERE heeft gedaan, wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd.

17 The Lord has done what He purposed;He has accomplished His wordWhich He commanded from days of old.He has thrown down without sparing,And He has caused the enemy to rejoice over you;He has exalted the might of your adversaries.

18 Tsade. Hun hart schreeuwde tot den Heere: O gij muur der dochter Sions, laat dag en nacht tranen afvlieten als een beek; geef uzelve geen rust, uw oogappel houde niet op!

18 Their heart cried out to the Lord,“O wall of the daughter of Zion,Let your tears run down like a river day and night;Give yourself no relief,Let your eyes have no rest.

19 Koph. Maak u op, maak geschrei des nachts in het begin der nachtwaken, stort uw hart uit voor het aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op voor de ziel uwer kinderkens, die in onmacht gevallen zijn van honger, vooraan op alle straten.

19 “Arise, cry aloud in the nightAt the beginning of the night watches;Pour out your heart like waterBefore the presence of the Lord;Lift up your hands to HimFor the life of your little onesWho are faint because of hungerAt the head of every street.”

20 Resch. Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen dan de vrouwen haar vrucht eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen dan de profeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden?

20 See, O Lord, and look!With whom have You dealt thus?Should women eat their offspring,The little ones who were born healthy?Should priest and prophet be slainIn the sanctuary of the Lord?

21 Schin. De jongen en de ouden liggen op de aarde op de straten; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn door het zwaard gevallen; Gij hebt ze in den dag Uws toorns gedood, Gij hebt ze geslacht en niet verschoond.

21 On the ground in the streetsLie young and old;My virgins and my young menHave fallen by the sword.You have slain them in the day of Your anger,You have slaughtered, not sparing.

22 Thau. Gij hebt mijn verschrikkingen van rondom geroepen, als tot een dag eens gezetten hoogtijds; en er is niemand aan den dag des toorns des HEEREN ontkomen of overgebleven; die ik op de handen gedragen en opgetogen heb, die heeft mijn vijand omgebracht.

22 You called as in the day of an appointed feastMy terrors on every side;And there was no one who escaped or survivedIn the day of the Lord’s anger.Those whom I bore and reared,My enemy annihilated them.

Public domain

New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org