1 En ik zag een anderen sterken engel, afkomende van den hemel, die bekleed was met een wolk; en een regenboog was boven zijn hoofd; en zijn aangezicht was als de zon, en zijn voeten waren als pilaren van vuur.
1 I saw another strong angel coming down out of heaven, clothed with a cloud; and the rainbow was upon his head, and his face was like the sun, and his feet like pillars of fire;
4 En toen de zeven donderslagen hun stemmen gesproken hadden, zo zou ik ze geschreven hebben; en ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Verzegel, hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben, en schrijf dat niet.
4 When the seven peals of thunder had spoken, I was about to write; and I heard a voice from heaven saying, “Seal up the things which the seven peals of thunder have spoken and do not write them.”
6 En hij zwoer bij Dien, Die leeft in alle eeuwigheid, Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat er geen tijd meer zal zijn;
6 and swore by Him who lives forever and ever, who created heaven and the things in it, and the earth and the things in it, and the sea and the things in it, that there will be delay no longer,
7 Maar in de dagen der stem des zevenden engels, wanneer hij bazuinen zal, zo zal de verborgenheid Gods vervuld worden, gelijk Hij Zijn dienstknechten, den profeten, verkondigd heeft.
7 but in the days of the voice of the seventh angel, when he is about to sound, then the mystery of God is finished, as He preached to His servants the prophets.
8 En de stem, die ik gehoord had uit den hemel, sprak wederom met mij, en zeide: Ga henen, neem het boeksken, dat geopend en in de hand des engels is, die op de zee en op de aarde staat.
8 Then the voice which I heard from heaven, I heard again speaking with me, and saying, “Go, take the book which is open in the hand of the angel who stands on the sea and on the land.”
9 En ik ging henen tot den engel, zeggende tot hem: Geef mij dat boeksken. En hij zeide tot mij: Neem dat en eet het op; en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honig.
9 So I went to the angel, telling him to give me the little book. And he *said to me, “Take it and eat it; it will make your stomach bitter, but in your mouth it will be sweet as honey.”
10 En ik nam dat boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het was in mijn mond zoet als honig, en als ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.
10 I took the little book out of the angel’s hand and ate it, and in my mouth it was sweet as honey; and when I had eaten it, my stomach was made bitter.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org