1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. (1a) Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.
1 For the choir director; set to Al-tashheth. A Mikhtam of David, when he fled from Saul in the cave.Be gracious to me, O God, be gracious to me,For my soul takes refuge in You;And in the shadow of Your wings I will take refugeUntil destruction passes by.
3 Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden.
3 He will send from heaven and save me;He reproaches him who tramples upon me. Selah.God will send forth His lovingkindness and His truth.
4 Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
4 My soul is among lions;I must lie among those who breathe forth fire,Even the sons of men, whose teeth are spears and arrowsAnd their tongue a sharp sword.
6 Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela.
6 They have prepared a net for my steps;My soul is bowed down;They dug a pit before me;They themselves have fallen into the midst of it. Selah.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org