4 HEERE! toen Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water.
4 “Lord, when You went out from Seir,When You marched from the field of Edom,The earth quaked, the heavens also dripped,Even the clouds dripped water.
11 Van het gedruis der schutters, tussen de plaatsen, waar men water schept, spreekt aldaar te zamen van de gerechtigheid des HEEREN, van de gerechtigheden, bewezen aan zijn dorpen in Israel; toen ging des HEEREN volk af tot de poorten.
11 “At the sound of those who divide flocks among the watering places,There they shall recount the righteous deeds of the Lord,The righteous deeds for His peasantry in Israel.Then the people of the Lord went down to the gates.
14 Uit Efraim was hun wortel tegen Amalek. Achter u was Benjamin onder uw volken. Uit Machir zijn de wetgevers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende door den staf des schrijvers.
14 “From Ephraim those whose root is in Amalek came down,Following you, Benjamin, with your peoples;From Machir commanders came down,And from Zebulun those who wield the staff of office.
15 Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar, alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal. In Rubens gedeelten waren de inbeeldingen des harten groot.
15 “And the princes of Issachar were with Deborah;As was Issachar, so was Barak;Into the valley they rushed at his heels;Among the divisions of ReubenThere were great resolves of heart.
23 Vloekt Meroz, zegt de Engel des HEEREN, vloekt haar inwoners geduriglijk; omdat zij niet gekomen zijn tot de hulp des HEEREN, tot de hulp des HEEREN, met de helden.
23 ‘Curse Meroz,’ said the angel of the Lord,‘Utterly curse its inhabitants;Because they did not come to the help of the Lord,To the help of the Lord against the warriors.’
26 Haar hand sloeg zij aan den nagel, en haar rechterhand aan den hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera; zij streek zijn hoofd af, als zij zijn slaap had doornageld en doorgedrongen.
26 “She reached out her hand for the tent peg,And her right hand for the workmen’s hammer.Then she struck Sisera, she smashed his head;And she shattered and pierced his temple.
28 De moeder van Sisera keek uit door het venster, en schreeuwde door de tralien: Waarom vertoeft zijn wagen te komen! Waarom blijven de gangen zijner wagenen achter?
28 “Out of the window she looked and lamented,The mother of Sisera through the lattice,‘Why does his chariot delay in coming?Why do the hoofbeats of his chariots tarry?’
30 Zouden zij dan de buit niet vinden en delen? een liefje, of twee liefjes, voor iegelijken man? Voor Sisera, een buit van verscheidene verven, een buit van verscheidene verven, gestikt; van verscheiden verf aan beide zijden gestikt, voor de buithalzen?
30 ‘Are they not finding, are they not dividing the spoil?A maiden, two maidens for every warrior;To Sisera a spoil of dyed work,A spoil of dyed work embroidered,Dyed work of double embroidery on the neck of the spoiler?’
31 Alzo moeten omkomen al Uw vijanden, o HEERE! die Hem daarentegen liefhebben, moeten zijn, als wanneer de zon opgaat in haar kracht. En het land was stil, veertig jaren.
31 “Thus let all Your enemies perish, O Lord;But let those who love Him be like the rising of the sun in its might.”And the land was undisturbed for forty years.
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org