3 Toen zeide Bileam tot Balak: Blijf staan bij uw brandoffer, en ik zal heengaan; misschien zal de HEERE mij tegemoet komen; en hetgeen Hij wijzen zal, dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte.
3 Then Balaam said to Balak, “Stand beside your burnt offering, and I will go; perhaps the Lord will come to meet me, and whatever He shows me I will tell you.” So he went to a bare hill.
7 Toen hief hij zijn spreuk op, en zeide: Uit Syrie heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israel!
7 He took up his discourse and said,“From Aram Balak has brought me,Moab’s king from the mountains of the East,‘Come curse Jacob for me,And come, denounce Israel!’
9 Want van de hoogte der steenrotsen zie ik hem, en van de heuvelen aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet gerekend worden.
9 “As I see him from the top of the rocks,And I look at him from the hills;Behold, a people who dwells apart,And will not be reckoned among the nations.
10 Wie zal het stof van Jakob tellen, en het getal, ja, het vierde deel van Israel? Mijn ziel sterve den dood der oprechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne!
10 “Who can count the dust of Jacob,Or number the fourth part of Israel?Let me die the death of the upright,And let my end be like his!”
13 Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar!
13 Then Balak said to him, “Please come with me to another place from where you may see them, although you will only see the extreme end of them and will not see all of them; and curse them for me from there.”
17 Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond hij bij zijn brandoffer, en de vorsten der Moabieten bij hem. Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken?
17 He came to him, and behold, he was standing beside his burnt offering, and the leaders of Moab with him. And Balak said to him, “What has the Lord spoken?”
19 God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken?
19 “God is not a man, that He should lie,Nor a son of man, that He should repent;Has He said, and will He not do it?Or has He spoken, and will He not make it good?
21 Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob; ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israel. De HEERE, zijn God, is met hem, en het geklank des Konings is bij hem.
21 “He has not observed misfortune in Jacob;Nor has He seen trouble in Israel;The Lord his God is with him,And the shout of a king is among them.
23 Want er is geen toverij tegen Jakob noch waarzeggerij tegen Israel. Te dezer tijd zal van Jakob gezegd worden, en van Israel, wat God gewrocht heeft.
23 “For there is no omen against Jacob,Nor is there any divination against Israel;At the proper time it shall be said to JacobAnd to Israel, what God has done!
24 Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw, en het zal zich verheffen als een leeuw; het zal zich niet neerleggen, totdat het den roof gegeten, en het bloed der verslagenen gedronken zal hebben!
24 “Behold, a people rises like a lioness,And as a lion it lifts itself;It will not lie down until it devours the prey,And drinks the blood of the slain.”
27 Verder zeide Balak tot Bileam: Kom toch, ik zal u aan een ander plaats medenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt.
27 Then Balak said to Balaam, “Please come, I will take you to another place; perhaps it will be agreeable with God that you curse them for me from there.”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org