1 En Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht.
1 Now He was also saying to the disciples, “There was a rich man who had a manager, and this manager was reported to him as squandering his possessions.
3 En de rentmeester zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij.
3 The manager said to himself, ‘What shall I do, since my master is taking the management away from me? I am not strong enough to dig; I am ashamed to beg.
7 Daarna zeide hij tot een anderen: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en schrijf tachtig.
7 Then he said to another, ‘And how much do you owe?’ And he said, ‘A hundred measures of wheat.’ He *said to him, ‘Take your bill, and write eighty.’
8 En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger, dan de kinderen des lichts, in hun geslacht.
8 And his master praised the unrighteous manager because he had acted shrewdly; for the sons of this age are more shrewd in relation to their own kind than the sons of light.
9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen.
9 And I say to you, make friends for yourselves by means of the wealth of unrighteousness, so that when it fails, they will receive you into the eternal dwellings.
13 Geen huisknecht kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten, en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen, en den anderen verachten; gij kunt God niet dienen en den Mammon.
13 No servant can serve two masters; for either he will hate the one and love the other, or else he will be devoted to one and despise the other. You cannot serve God and wealth.”
15 En Hij zeide tot hen: Gij zijt het, die uzelven rechtvaardigt voor de mensen; maar God kent uw harten; want dat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God.
15 And He said to them, “You are those who justify yourselves in the sight of men, but God knows your hearts; for that which is highly esteemed among men is detestable in the sight of God.
16 De wet en de profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het Koninkrijk Gods verkondigd, en een iegelijk doet geweld op hetzelve.
16 “The Law and the Prophets were proclaimed until John; since that time the gospel of the kingdom of God has been preached, and everyone is forcing his way into it.
18 Een iegelijk, die zijn vrouw verlaat, en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk, die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel.
18 “Everyone who divorces his wife and marries another commits adultery, and he who marries one who is divorced from a husband commits adultery.
24 En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner, en zend Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijd smarten in deze vlam.
24 And he cried out and said, ‘Father Abraham, have mercy on me, and send Lazarus so that he may dip the tip of his finger in water and cool off my tongue, for I am in agony in this flame.’
25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten.
25 But Abraham said, ‘Child, remember that during your life you received your good things, and likewise Lazarus bad things; but now he is being comforted here, and you are in agony.
26 En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen.
26 And besides all this, between us and you there is a great chasm fixed, so that those who wish to come over from here to you will not be able, and that none may cross over from there to us.’
31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al waren het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen.
31 But he said to him, ‘If they do not listen to Moses and the Prophets, they will not be persuaded even if someone rises from the dead.’”
Public domain
New American Standard Bible Copyright ©1960, 1962, 1963, 1968, 1971, 1972, 1973, 1975, 1977, 1995 by The Lockman Foundation, La Habra, Calif. All rights reserved. For Permission to Quote Information visit http://www.lockman.org